(16) “… niet pissen in de emmer met luchtbeschermingswater.”


In de zomer van 1941 verhuisde, op last van de Duitse bezetter, de Zeevaartschool van Vlissingen naar Nijmegen. Volgens de verhalen uit die tijd moest de school het veld ruimen omdat de Duitsers het voortdurend aan de stok hadden met de studenten die de draak met hen staken. Waarschijnlijker is het om aan te nemen dat de bezetter haar oog had laten vallen op het gebouw aan de boulevard dat,  na het vertrek van de onderwijsactiviteiten, direct werd gevorderd.  In de officiële geschiedenis van de zeevaartschool is Nijmegen de plaats van vestiging in de jaren 1941-1946. Minder bekend is dat een paar leraren in Vlissingen achterbleven en daar aan huis les gaven aan kleine groepjes studenten.

Van de lessen en de leraren zelf zijn met name de anekdotes in de herinnering gebleven. Vooral de leraar scheepswerktuigkunde Jan Vader tekende voor nogal wat boude uitspraken. Hij kreeg als bijnaam `Punt` Vader omdat hij bij dictaten op een zeer nadrukkelijke en gearticuleerde wijze de punten, de komma’s en de puntkomma’s voorlas. Omdat het oorlog was, hadden veel uitspraken betrekking op de omstandigheden van die tijd. Wanneer iemand tijdens de les naar het toilet wilde, werd dat toegestaan, maar met de strikte opdracht: “…niet (te) pissen in de emmer met luchtbeschermingswater”. Ook werden waarschuwingen gegeven voor het mogelijk latere leven aan boord: “… denk om de kakkerlakken, want die beesten vermenigvuldigen zich met een snelheid, een betere zaak waardig”. Slecht bordschrift werd steevast bestraft met de opmerking dat de weergegeven letter meer leek op een zwangere eend dan op de letter zelf en slaperige leerlingen (de meeste hadden al tien uur voor een baas gewerkt op zo’n dag) werden terecht gewezen met de retorische vraag of ze de binnenkant van hun ogen aan het bestuderen waren. Misschien lijken de uitspraken nu wat oudbollig, voor het kleine groepje studenten dat de lessen bijwoonde waren ze onvergetelijk.

De opleidingen en de behaalde diploma’s van deze provisorische klasjes werden direct na de oorlog door de Nederlandse overheid erkend. Over de kwaliteiten van de docenten bestond blijkbaar geen enkele twijfel.

(15) Marinestad tegen wil en dank


Deze maand werd bekend dat de marinierskazerne van Doorn naar Vlissingen gaat verhuizen, inclusief personeel. Gerechtigheid volgens velen omdat dit marineonderdeel haar oorsprong zou hebben in de Scheldestad. En dat is maar voor een klein deel waar. De initiatiefnemer was weliswaar de Vlissinger Michiel de Ruyter, maar hij deed dit pas in 1665 toen hij al tien jaar in Amsterdam woonde. De hoofdstad is daarom de echte bakermat van het korps mariniers.

Dat wil niet zeggen dat Vlissingen geen belangrijke stad is geweest voor de marine. Integendeel. Van de 700 jaar dat Vlissingen als stad bestaat zijn er maar een paar korte periodes geweest dat er geen marineschepen in de havens lagen. De laatste begon 25 jaar geleden toen het kabinet Lubbers II besloot om alle marineschepen in Den Helder te stationeren. En daar komt in 2017, met de komst van de marinierskazerne, een eind aan. We kunnen zelfs zeggen dat Vlissingen haar stadsrechten voor een groot deel te danken had aan het feit dat graaf Willem III omstreeks 1300 besloot om een haven te bouwen van waaruit hij zijn grote vijand van dat moment, de graaf van Vlaanderen, te lijf kon gaan. En het dorp dat naast die haven werd aangelegd moest wel de status van een stad krijgen. In de eeuwen die volgden hadden de meeste havenuitbreidingen van Vlissingen te maken met de wens bij graven, hertogen, stadhouders en koningen om hun defensieve en offensieve slagkracht op zee te versterken. De stad lag dan ook ideaal: direct aan de diepe zee met uitzicht op de vijand, die in het grootste deel van de Vlissingse geschiedenis aan ‘de overkant’ was gelegerd. Of het nu Spanjaarden, Fransen, Oostenrijkers of Belgen waren.

De aanwezigheid van de marine was niet altijd in het voordeel van Vlissingen. Economisch gezien was het in sommige jaren zelfs rampzalig: de havens waren niet al te groot en waar oorlogsschepen moesten liggen, konden geen koopvaardijschepen afmeren om handel  te lossen of te laden. Daar kwam nog bij dat marinehavens altijd een belangrijk doelwit vormden voor vijandige aanvallen. Vlissingen is dan ook meerdere keren vanuit zee en later vanuit de lucht zwaar gebombardeerd. Het was in tijden van oorlog overigens niet altijd kommer en kwel. De stad groeide in de zestiende en zeventiende eeuw uit tot een van de grootste kaper- en zeeroversteden van de Nederlanden. Het drijven van handel was gevaarlijk en meestal onmogelijk, het kapen van schepen mocht echter wel en dat bracht uiteindelijk veel  meer op, zeker wanneer het illegaal gebeurde en het zeeroverij werd: dan was de buit helemaal voor de overwinnaars.

(14) Een stadswandeling in de 18de eeuw


In zijn boek 'Walchersche Arkadia' uit 1717 beschreef de Vlissingse predikant, rector en schrijver Mattheus Gargon een ‘speelreisje’ dat zijn hoofdpersonen Izabelle, Floris, Ewoud, Heerman, Hildegonde en Adolf maakten op Walcheren. Zij deden dit met een plezierrijtuig, een ‘speelwagen’, en bezochten een aantal steden en dorpen op het eiland. Soms stapten ze uit hun vervoermiddel om te voet de bezienswaardigheden te kunnen bekijken die ze de moeite waard vonden. Of de tocht ook echt gemaakt is, weten we niet. Wat we wel weten is dat Gargon maar liefst 100 pagina’s gebruikte voor de beschrijving van een wandeling door zijn woonplaats Vlissingen.

De wandeling vond plaats op een mooie zomerdag. De zes reizigers hadden net West-Souburg bezocht en reden met hun speelwagen tot aan de stadswallen van Vlissingen waar ze via de Middelburgse Poort de stad bereikten. Achtereenvolgens liepen ze langs de Westpoort, de Leugenaar, de Grote Markt met het stadhuis, de Engelse haven, de Nieuwendijk, de Pottenkade, het Dokje van Perry en de Dokhaven. Het gezelschap verliet de stad via de oostelijk gelegen Rammekenspoort waar hun speelwagen al stond te wachten.

Hoewel Vlissingen sinds 1717 verschillende keren zwaar is gebombardeerd en er niet zo heel veel is terug te vinden uit die tijd, is het met behulp van wat fantasie nog goed mogelijk om ongeveer dezelfde wandeling te maken als de zes hoofdpersonen van Gargon. Dat komt omdat er in het stratenplan van Vlissingen weinig is veranderd sinds het begin van de achttiende eeuw. Veel van de gebouwen die de zes reizigers zagen, zijn er natuurlijk niet meer. Daar staat tegenover dat de vestingwerken aan de zeezijde in 1717 de zelfde loop hadden als Boulevard de Ruyter nu en dat de havens die ze passeerden er op één na (de Pottenkade) nog allemaal zijn. Dit is de route die ze volgden, ‘vertaald’ naar de tegenwoordige straatnamen:

Het beste kun je starten bij Cinecity aan de Spuikomweg. Steek de Coosje Buskenstraat over en loop de Spuistraat in. Dan rechtsaf naar de Gasthuisstraat. Die volg je ongeveer 500 meter, totdat je  bij de trap in de Westpoortflat komt. Deze trap komt uit op Boulevard de Ruyer, bij de Gevangentoren. Ga linksaf de Boulevard op en loop door tot aan het Leugenaarshoofd waar het standbeeld van Frans Naerebout staat. Loop terug naar de trap in de Westpoortflat en ga weer naar beneden. Ga rechtsaf de Gasthuisstraat in en neem de eerste straat links: de Westerstraat. Loop alsmaar rechtdoor, totdat je via de Grote markt en de Breestraat op het Bellamypark staat. Ga rechtsaf en loop na het Beursgebouw de oprit op, naar het standbeeld van Michiel de Ruyter. Keer terug naar het Beursgebouw en sla rechtsaf de Nieuwendijk op. Loop naar de Zeilmarkt en dan linksaf, via de Wilhelminastraat, naar het dokje van Perry. Ga rechtsaf de Houtkade op, richting de Koningsbrug. Aan het eind van de brug ben je aangekomen op het punt waar Gargon zijn hoofdrolspelers door de Rammekenspoort liet lopen om weer te kunnen instappen in de speelwagen.

(13) Smokkelaarsnest


Vlissingen heeft altijd een grote aantrekkingskracht gehad op kapers, zeerovers, smokkelaars en illegale slavenhandelaren. Ze werden in Vlissingen geboren of ze kwamen er naar toe. Niet voor niets was in sommige talen het woord “Vlissinger” een synoniem voor “Zeerover”.

Een stad die daar behoorlijk last van had, was Middelburg. Rond 1600 probeerde men daar het prestigieuze kantoor van de Engelse Merchant Adventurers naar de stad te halen. Dat zou Middelburg veel economische voordelen gaan opleveren omdat deze organisatie van de Engelse koningin Elisabeth het alleenrecht had gekregen op de handel met de rest van Europa. Vlissingen was echter al een tijdje de thuisbasis voor Engelse handelaren die lak hadden aan de regels en dus illegaal handel dreven. Zij gaven een stimulans aan de Vlissingse economie, tot grote ergernis van de Middelburgers. In hun gesprekken met de autoriteiten in Londen, die tot doel hadden het hoofdkantoor van de Merchant Adventurers binnen de Middelburgse stadsgrenzen te krijgen, werd voortdurend benadrukt dat alles in het werk zou worden gesteld om de smokkelaars uit Vlissingen te verdrijven.

Dat lukte niet. Sterker nog: de niet-officiële handel in Vlissingen gedijde uitstekend en de Vlissingse autoriteiten deden weinig om dat tegen te gaan. Desondanks besloten de Engelsen in 1599 om hun kantoor toch maar in Middelburg te vestigen. De omstandigheden waren gunstiger dan elders en het zou dom zijn om het niet te doen.

Dat in de jaren daarna de smokkelaars geleidelijk aan uit Vlissingen verdwenen, is dan ook niet de verdienste van de Middelburgers of de Engelsen, maar van het aloude mechanisme van de vrije markt. In die jaren werden de steden ten noorden van Zeeland steeds belangrijker en omstreeks 1619 groeide Amsterdam uit tot de belangrijkste uitvalsbasis van de niet-officiële handel. De officiële handel van de Merchant Adventurers vestigde zich in die tijd in Delft. De reden van hun vertrek uit Middelburg was nogal ontnuchterend: het zou er stinken. De echte redenen waren natuurlijk de betere handelsmogelijkheden in het noorden en het kleinere risico om schade op te lopen in het oorlogsgeweld. Vlissingen en Middelburg lagen dichter bij de vijandige Spaanse gebieden dan Delft en Amsterdam.

In de loop van de zeventiende eeuw nam de betekenis van de Adventurers sterk af en gingen alle privileges grotendeels verloren. Hun laatste vestiging in Nederland, die in Delft, werd omstreeks 1670 opgeheven.

(12) Een havencomplex van meer dan 2.200 hectare


Tussen 1961 en 1964 werd een grote nieuwe haven gebouwd in het Sloegebied ten oosten van Vlissingen. Scheepswerf De Schelde zocht naar mogelijkheden om een reparatiewerf aan diep vaarwater aan te leggen en de provincie Zeeland had de wens om een haven- en industriegebied aan te leggen zonder dat daarvoor landbouwgrond opgeofferd moest worden. Sinds de watersnoodramp van 1953 bestonden al plannen om de Sloedam te verbreden en het hele zuidelijke Sloe in te polderen. Het nieuwe gebied groeide in de jaren zestig en zeventig uit tot een industrie- en havencomplex van meer dan 2.200 hectare maar zou Vlissingen nooit een concurrerende positie verschaffen ten opzichte van Rotterdam, Antwerpen en Gent. Er was een havengebied aangelegd dat niet eens zoveel kleiner was als dat van Rotterdam in die tijd. En toch werd de Maasstad de grootste van de wereld en moest Vlissingen het doen met af en toe een bronzen medaille als derde havenstad van Nederland. De industrie kreeg de overhand en de havens dienden voor een belangrijk deel als ondersteuning voor de bedrijven. Deze kregen echter, direct vanaf de beginjaren, veel kritiek vanuit de steeds belangrijker wordende milieubeweging. Dit werd nog versterkt door de komst in 1973 van een kerncentrale aan de oostkant van het gebied. De centrale moest voldoen aan de vraag naar energie van de nieuwe industrieën die er wel kwamen, maar veel minder dan de aantallen waarmee was gerekend.

Het niet uitkomen van de hoge verwachtingen van het Sloegebied, heeft alles te maken met de aantoonbare verwevenheid van politieke en economische belangen op provinciaal, nationaal en europees niveau. Complex maar veelzeggend waren in dit verband de recente gebeurtenissen rondom de door België bekostigde baggerwerkzaamheden in de Westerschelde ten faveure van de bereikbaarheid van de Antwerpse havens en de daaraan gekoppelde verplichting van Nederland om de Hedwigepolder te ontpolderen. Dat alles in het kader van Europese afspraken over milieucompensatie. Een echt Europees beleid had gericht moeten zijn op het ontvangen van de zeer grote zeeschepen in het Sloegebied waarbij het beheer zou kunnen plaatsvinden door een samenwerkingsverband tussen De Antwerpse, de Vlissingse en zelfs de Rotterdamse haven NV’s. Voordelen: er hoefde niet of veel minder te worden gebaggerd, de schepen zouden sneller de plaats van bestemming bereiken en door de enorme kostenbesparingen die hiermee zouden worden gerealiseerd, kon men op kostprijs concurreren met andere havens.

(11) Een Vlissingse krijgslist in 1573


Op 30 juli 1573 trok een groep zwaarbewapende Vlissingers naar Arnemuiden. Vanuit Veere deed een groep bondgenoten hetzelfde. Het dorp was op dat moment nog in handen van de Spanjaarden en moest bevrijd worden voordat de aandacht kon worden gericht op het rijke en machtige Middelburg dat nog volledig Spaans was. Dit kwam vooral omdat de bevolking daar niet veel op had met de volkse en ruwe opstandelingen die in hun ogen iedere vorm van beschaving misten en zich bovendien hadden afgekeerd van het enige ware geloof: dat van de Heilige Roomse kerk.

Het was logisch dat de Vlissingers niet als eerste het zwaar beveiligde Middelburg aanvielen, maar het kleine onbeschermde Arnemuiden dat nooit stadsrechten had gekregen en daarom ook geen muren had kunnen bouwen. Het dorp had van oudsher al een veel betere ligging aan zee dan Middelburg en vormde daarom een voortdurende bedreiging voor de handel van de rijke en machtige stad die ook iedere poging tot groei onmiddellijk in de kiem smoorde. De Arnemuidenaren hadden daarom weinig op met hun buren. Ook de Spanjaarden wisten dat een aanval op het dorp grote steun zou krijgen van de bevolking. Voor hen was Arnemuiden door haar ligging een belangrijk onderdeel in de verdedigingslinie van Middelburg en ze wilden er alles aan doen om de vechtlustige Vlissingers en Verenaren tegen te houden.
En dat was nu net waarop was gehoopt.

Toen de Spanjaarden lucht kregen van de op handen zijnde aanval, mobiliseerden ze hun manschappen op het eiland. De meeste daarvan waren gelegerd in Fort Rammekens. Op zeventig soldaten na vertrok de hele bezetting, inclusief de commandant en de medische staf, in de richting van Arnemuiden waar ze dachten in een veldslag terecht te komen met de Vlissingers. Deze waren echter alweer vertrokken, naar Fort Rammekens dat nu makkelijk kon worden belegerd omdat er bijna niemand meer was om het te verdedigen. Tegelijkertijd sneden ze de weg af voor de Spanjaarden, die in de gaten hadden gekregen dat ze om de tuin waren geleid en tevergeefs probeerden terug te keren. De belegering duurde daarom maar een paar dagen en op 5 augustus 1573 gaf de luitenant, de hoogste in rang nu de commandant niet meer aanwezig was, zich over. Hij was zelf bij de beschietingen door de arm geschoten en had dringend medische hulp nodig die er niet was, omdat de wondheler ook naar Arnemuiden was vertrokken. Hij kreeg, samen met zijn manschappen, een vrijgeleide naar Middelburg en het fort was nu van Vlissingen en Veere.

(10) Hoe een Vlissingse kaper het schopte tot onderkoning van Algiers


In de zestiende en zeventiende eeuw werd de kust van Noord-Afrika Barbarije genoemd en de inwoners van deze streken Barbaren, een verbastering van het woord Berbers dat weer afkomstig was van de oude Grieken die ieder volk waarvan ze de taal niet konden verstaan zo noemden. Een van de grootste en belangrijkste steden van Barbarije was de havenstad Algiers die haar rijkdom vooral te danken had aan de kapersvloot, een der omvangrijkste ter wereld. Dit mede dankzij de inbreng van Europeanen die hun kennis over scheepsbouw en kaapvaart graag deelden met de Noord-Afrikanen, in ruil voor rijkdom en macht. Een van hen was van Vlissingse afkomst. Zijn naam: Ali Pisselingh. Pisselingh was de naam die de Algerijnen aan Vlissingers, maar ook aan kapers en zeerovers gaven.

Ali leefde in weelde en bezat een aantal kaperschepen en wat gebouwen, waaronder een paleis. Hij was een man van aanzien en gezag en werd tot admiraal en later tot onderkoning van Algiers benoemd. Hij moest er in die functie voor zorgen dat de stadsfinanciën op orde waren, met als voornaamste doel dat de bemanning van de roofschepen op geregelde tijden konden worden uitbetaald. De marine was het belangrijkste kapitaalgoed van de Algierse economie en Ali zag dat als geen ander in. Zijn benoeming leidde echter tot veel jaloezie en in 1644 werd er een coupe gepleegd door zijn afgezette voorganger, Mohammed Bassa, met steun van de Turkse sultan Abrahim die de feitelijke landsheer was van Algiers. Ali overleefde de coup en kon blijven zitten, maar oordeelde na een jaar dat hij zijn langste tijd als onderkoning er waarschijnlijk op had zitten. Hij vluchtte in 1645 met zijn harem, kinderen en slaven naar de bergen buiten Algiers waar hij zich veilig waande. Korte tijd later overleed Ali aan de gevolgen van een ziekte. Zijn lichaam werd naar Algiers gebracht en begraven volgens de islamitische tradities. Hij werd als onderkoning opgevolgd door zijn broer Hamat die daar volgens de overlevering weinig zin in had en ook spoedig de benen nam naar rustiger oorden. Hamat Pisselingh schreef daarmee het laatste hoofdstuk van deze familiegeschiedenis.

(9) Het zeewater reikte op sommige plaatsen tot drie meter hoogte


In de nacht van zaterdag 31 januari 1953 zorgde een combinatie van springvloed en een noordwesterstorm met orkaankracht voor een watersnoodramp van ongekende omvang. Grote delen van Zeeland, West-Brabant en Zuid-Holland kwamen onder water te staan. Meer dan 1.800 mensen kwamen om. Walcheren werd grotendeels gespaard, mogelijk als gevolg van de herstelwerkzaamheden na de inundatie van oktober 1944. Op één stad na: Vlissingen. Hoewel er nergens een echte doorbraak was, werden grote delen van de boulevards zwaar beschadigd en kon het water tijdens de superspringvloed vrij de stad instromen: door de gaten in de bebouwing van de boulevards, langs de openstaande sluisdeuren bij de vissershaven en over de muur bij de Voorhaven.

De meeste straten in de laaggelegen Vlissingse binnenstad stonden onder het zeewater dat op sommige plaatsen tot drie meter hoogte reikte. Anders dan bij de inundatie in 1944 kwam er na die nacht geen nieuw water meer bij om de eenvoudige reden dat de overstroming was veroorzaakt door een springvloed. Op zondag 1 februari slaagden medewerkers van de PZEM erin om de rioolpomp weer aan de gang te krijgen en werd een begin gemaakt met het droogmaken van de stad. De volgende ochtend was het water verdwenen en konden de gedupeerde bewoners en winkeliers in de binnenstad de balans opmaken. Er was natuurlijk veel schade aan huisraad en winkelvoorraden. Daarnaast hadden de meeste panden, die ook nog steeds de zichtbare sporen droegen van het eerdere oorlogsgeweld, opnieuw zwaar geleden door het wild kolkende en snel stromende zeewater dat in veel straten tot de hogere verdiepingen of de zolders was doorgedrongen.

(8) Vlissingen krijgt op 30 april een nieuwe markies


Nederland heeft vandaag de dag nog één markizaat: dat van Veere en Vlissingen. Markiezin is koningin Beatrix en het ligt in de lijn der verwachtingen dat koning Willem-Alexander na 30 april 2013 de nieuwe markies zal zijn.

De twee steden werden op 21 oktober 1555 uitgeroepen tot markizaat omdat hun toenmalige heer, Maximiliaan van Bourgondië, door keizer Karel V tot markies werd bevorderd. Maximiliaan had volgens de keizer goed gefunctioneerd, maar was ook zijn neef. De volgende dag trad Karel V af om plaats te maken voor zijn zoon Philips II. Alle bezittingen van Maximiliaan op Walcheren vielen vanaf dat jaar onder dit markizaat waarvan Karel V had bepaald dat het niet mocht worden opgedeeld en dus niet meer ten prooi kon vallen aan ruzies over erfenissen. Na de dood van Maximiliaan in 1558 erfde een neef het markizaat dat echter zo goed als failliet bleek te zijn. De nieuwe markies was er dus niet echt blij mee en verkocht het in 1567 aan de Spaanse koning Philips II. Toen deze in 1581 door Willem van Oranje werd afgezet als landsheer van de Noordelijke Nederlanden, verloor hij het markizaat. Het bleek dat Philips nooit de koopsom van ruim 200.000 gulden had betaald. Willem had dat wel, maar hoefde slechts 74.500 gulden af te rekenen. Vlissingen en Veere kregen door het markizaatschap een dubbele invloed in de Zeeuwse Staten. De steden hadden zelf al een zetel, maar werden ook vertegenwoordigd door de zogenaamde Eerste Edele, de machtigste positie in de vergaderingen van de Staten van Zeeland. En dat was Willem van Oranje, markies van Veere en Vlissingen. Hij had nu ook een extra stem de Zeeuwse Staten, na Holland de belangrijkste provincie van de Nederlanden. Op een korte onderbreking in de achttiende eeuw na, is het markizaat na die tijd altijd in handen geweest van de Oranjes. Tot op de dag van vandaag en waarschijnlijk ook na 30 april 2013.