(91) Een bejaarde zeeheld

In de zeventiende eeuw kende Vlissingen, landelijk gezien een kleine stad, een buitengewoon hoog aantal zeehelden. Meer dan twintig van hen bereikten de functie van vice-admiraal of hoger en kwamen in de nationale en zelfs internationale geschiedenisboekjes terecht. Dat laatste omdat ze naast hun hoge functie, zonder uitzondering deelnamen aan de gevechten op zee en daar heldendaden verrichten. Soms echter ging het ook wel eens mis.

Zoals bij Jan Evertsen junior, de oudste zoon van Jan Evertsen senior en Maayken Jans, de vrouw waarvoor onlangs een standbeeld is geplaatst op de boulevard. Jan had een indrukwekkende carrière achter de rug als marineman en is een van de meest productieve Nederlandse zeehelden, die tot op hoge leeftijd doorging met zijn vak. Toen in 1665 de Tweede Engelse Oorlog uitbrak was de 65-jarige Evertsen luitenant-admiraal, de op één na hoogste functie bij de marine. Tijdens de zeeslag bij Lowestoft, die door de Republiek op een dramatische nederlaag zou uitlopen, sneuvelden de twee meerderen van Evertsen en kon deze het commando overnemen. Geen aangenaam vooruitzicht omdat het waarschijnlijk op dat moment al duidelijk was dat de strijd niet meer gewonnen kon worden. De  vloot werd uiteengeslagen waarna een deel van de overgebleven schepen koers zette naar Texel en een ander deel, onder leiding van Evertsen, naar Hellevoetsluis. Omdat het slechts ging om vier schepen was zijn aankomst verre van heroïsch. Er lag een bevel om zich in de Staten Generaal te komen verantwoorden en in de publieke opinie overheerste het beeld dat het zijn schuld was dat de vloot in de pan was gehakt en er zoveel doden waren gevallen. Op weg naar Den Haag kwam hij voorbij Den Briel, waar een woedende volksmenigte, waaronder veel zeemansweduwen, hem uit zijn rijtuig haalden, mishandelden, vastbonden, in de gracht gooiden en voor dood achterlieten. De bejaarde luitenant-admiraal wist zich echter met behulp van een groepje soldaten uit het water te hijsen en ontvluchtte de stad. Zijn verslag bij de Staten Generaal viel niet in goede aarde en hij werd zelfs beschuldigd van lafheid, een militair misdrijf dat  behandeld moest worden voor de krijgsraad in Den Helder,  waar hij onder gewapende begeleiding naar toe werd gebracht. Uiteindelijk ging de hele rechtzaak niet door omdat steeds duidelijker werd dat Evertsen wel degelijk had teruggevochten. De berichten over de meer dan honderd kogelgaten in zijn schip onderstreepten dat.

Hij werd gerehabiliteerd, kon zijn functie van luitenant-generaal houden en mocht zich in zijn laatste jaren gaan bezighouden met onder andere het verbeteren van de uitrusting van de Zeeuwse marinevloot. Het lot besliste echter anders. Zijn broer, Cornelis Evertsen die in 1665 ook was benoemd tot luitenant-admiraal, sneuvelde op 12 juni 1666 tijdens de Vierdaagse Zeeslag tegen de Engelsen. Ruim een week later kreeg Jan het verzoek om de taken van zijn broer over te nemen als tweede man onder de nieuwe admiraal Michiel de Ruyter. Deze nieuwe fase in zijn leven duurde slechts zes weken. Op 4 augustus 1666 werd,  op de tweede dag van de Tweedaagse Zeeslag, zijn been verbrijzeld door een kogel, aan de verwondingen waarvan hij de volgende dag overleed.

(90) Stad van zeehelden

Ondanks het feit dat de zeventiende eeuw voor Vlissingen behoorlijk welvarend was, veranderde er in de stad na 1613 nagenoeg niets meer. Vlissingen was in de eerste dertien jaar van die eeuw uitgebreid met nieuwe woonwijken en drie nieuwe havens en daar zou het tweehonderd jaar lang bij blijven. Men kon tussen 1572 en 1713 profiteren van de Gouden Eeuw, die vooral de Hollandse steden vooruithielp in de vaart der volken, maar het bleef in de Scheldestad bij het oppikken van de kruimels. Daar kwam nog bij dat de Vlissingse havens meer en meer werden gebruikt als thuisbasis voor de nationale marine waardoor er steeds minder plaats was voor schepen die waren gericht op de handel.

Waar Vlissingen zich in de Gouden Eeuw wél mee onderscheidde was het, vergeleken met de rest van de Nederland, onevenredig aantal nationale zeehelden dat de stad kon voortbrengen. Dit gold in absolute zin, maar zeker in relatieve zin, omdat Vlissingen met 6.000 inwoners nog steeds een kleine stad was, na Middelburg met 27.000 en Zierikzee met 10.500, de derde van Zeeland en de negenentwintigste van Nederland. Hoewel de nadruk in de geschiedschrijving is komen te liggen op de persoon van Michiel de Ruyter, zijn er vierentwintig andere zeehelden te noemen die in de buurt kwamen, gelijk waren of waarvan de daden zelfs groter waren dan die van de enige zeeheld die in Vlissingen een standbeeld heeft gekregen.

Hieronder staan de zeehelden in volgorde van de tijd waarin ze hun heldendaden verrichtten: respectievelijk in de periodes 1572-1600 en 1600-1700.

Vlissingse zeehelden 1572-1600:
1. Ewout Pietersz Worst
2. Bouwen Ewoutsz
3. Adriaan Cornelisz.
4. Jan de Moor
5. Joos de Moor
6. Evert Heindricxssen
7. Cornelis Claasz

Vlissingse zeehelden 1600-1700:
8. Cornelis Geleynsen
9. Jan Evertsen
10. Marinus Hollaer
11. Joost Bankert
12. Pieter Adriaensen Ita
13. Maerten Thyssen
14. Johan Gysseling
15. Jan Evertsen
16. Cornelis Evertsen
17. Adriaan Bankert
18. Cornelis Evertsen
19. Michiel Adriaenszoon de Ruyter
20. Carel van de Putte
21. Jan Erasmus Reyning
22. Cornelis Evertsen
23. saac Rochussen
24. Engel de Ruyter
25. Geleyn Evertsen

Zij vochten als leidinggevende mee in maar liefst 36 zeeslagen. Opvallend is dat de meeste, 18, niet plaatsvonden in de Tachtigjarige Oorlog, maar tijdens de drie Engelse Oorlogen in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Na 1713 was het afgelopen met het Vlissingse zeeheldendom. Er waren in de achttiende eeuw weinig internationale conflicten die tot grootschalig machtsvertoon leidden en de Vlissingse zeehelden die er waren, kwam uit Frankrijk. Maar daarover later meer.

(89) Geschiedenis van een geschiedenis

Deze maand, om precies te zijn op 2 april 2014, bestond de stad Vlissingen 699 jaar. Op die datum in 1315 kreeg Vlissingen van de toenmalige graaf Willem III van Holland en Zeeland, officiële stadsrechten. Het is ook precies twee jaar geleden dat ik het idee kreeg om dit te gaan vastleggen in een echte stadsgeschiedenis een dikke pil waarin de volledige 700 jaar aan bod moest komen, het liefst nog voorafgegaan door de voorgeschiedenis. Ik wist dat er van overheidswege weinig geld beschikbaar was en ook dat de Vlissinger waar voor zijn geld wil hebben. Wanneer een boek 29 euro kost, moet je wel iets hebben dat letterlijk en figuurlijk gewicht in de schaal legt.

Na wat vooronderzoek naar mogelijke andere initiatieven, die er niet bleken te zijn, begon ik met het schrijven van 15 artikelen in het historisch tijdschrift van Vlissingen, Den Spiegel. De bedoeling was dat ik aan iedere eeuw twee artikelen zou wijden. Tegelijkertijd kon ik het benodigde onderzoek verrichten in de beschikbare historische bronnen en in de literatuur. Precies een jaar geleden, april 2013, rondde ik het vijftiende en laatste artikel af en het grootste deel van mijn onderzoek. Ik lag op schema, want voor het schrijven, produceren en uitgeven van het boek zou nog eens twee jaar nodig zijn. Op het moment dat ik dit artikel schrijf, april 2014 (wat is dat toch met die maand april…), heb ik 650 pagina’s geschreven, ben ik aanbeland in 1813 en weet ik dat het boek een dikke pil gaat worden van meer dan een kilo met op iedere pagina één of meer illustraties. Het ontwerp is al gemaakt en ik moet als de wiedeweerga verder om de twee resterende eeuwen op papier te zetten. De twintigste en eenentwintigste eeuw worden de moeilijkste. Een behoorlijk aantal Vlissingers heeft een groot deel hiervan zelf meegemaakt en er zijn zoveel geschiedenissen als er mensen zijn die erover kunnen meepraten. Gelukkig kan ik de lijn doortrekken die ik ook voor de eerste zes eeuwen heb gebruikt: alleen wanneer iets is aangetoond met echte schriftelijke of materiële bronnen, komt het in het boek. Af en toe speculeer ik over de grote lijnen, maar dan zet ik het er altijd bij. Geschiedenis is een levende wetenschap en door middel van vervolgonderzoeken komen we steeds meer te weten over hoe het er precies aan is toegegaan in vroeger tijden.

Ter zake nu. Het is mijn droom dat het boek, met de titel “Vissers, Kapers, Arbeiders”, straks in iedere Vlissingse huiskamer op de plank staat. In de voorinschrijvingsperiode waren er al ruim 850 intekenaars. Zij maakten de productie van het boek mogelijk. Na 2 april 2015 is het boek in de boekhandel (De drvkkery in Vlissingen en Middelburg) verkrijgbaar, tegen de normale prijs van 39 euro.

(88) Een schip van oorlog

In het begin van de zeventiende eeuw was Vlissingen de grootste marinestad van Zeeland met de meeste en aanzienlijkste oorlogsschepen. De stad ook het grootste aandeel in de bemanningen van de schepen: bijna de helft van de beroepsbevolking vond werk in deze sector. Dat was ook wel weer nadelig voor Vlissingen omdat daardoor andere sectoren zoals handel en nijverheid maar moeilijk van de grond kwamen.

Het grootste schip van de admiraliteit in deze periode was De Zeehont, die plaats bood aan 136 bemanningsleden. De thuishaven was Vlissingen en de gezagvoerder Jan Evertsen, de aartsvader van het beroemde geslacht van Vlissingse zeehelden. De vijf zonen die Jan kreeg bij zijn vrouw Mayken Jans: Johan, Evert, Pieter, Geleyn en Cornelis, brachten het allemaal tot hoge posities in de zeemacht van de Republiek, evenals een aantal van zijn kleinzonen. Jan had al vroeg veel vertrouwen in zijn kinderen. De oudste, Johan, mocht al jong met hem mee en werd op zestienjarige leeftijd, in september 1616, schipper op De Zeehont. In deze functie werd hij na zijn vader de belangrijkste man op het schip en, in geval van nood zelfs diens plaatsvervanger. In zijn tweede jaar als schipper werd dit ook realiteit. Jan Evertsen senior sneuvelde op 18 juni 1617 tijdens een gevecht met Duinkerker kapers en Jan junior moest de leiding over het grootste schip van de Admiraliteit overnemen. Hij was toen zeventien jaar.

Op De Zeehont moesten meer dan 25 functies worden vervuld. Vader en zoon Evertsen hadden als respectievelijk kapitein en schipper de feitelijke leiding over het schip en werden op militair gebied terzijde gestaan door de vice-admiraal van de Zeeuwse Admiraliteit, Rogier Pietersen. De staf van De Zeehont bestond verder uit twee stuurmannen, twee gepensioneerde officieren die nog wat te doen wilden hebben, een schrijver die de reisverslagen moest maken en zes bootsmannen die verantwoordelijk waren voor de zeilen, het tuig en de ankers. Ook de drie kwartiermeesters, een soort personeelsfunctionarissen, en de bottelier, die voor de rantsoenering zorgde, werden nog tot de leiding van het schip gerekend, zij het in een veel lagere rang dan de anderen. De 77 kanonniers moesten de kanonnen bedienen waarvan de lopen in twee lagen aan zowel de bakboord- als de stuurboordzijde uit het schip staken. De laagste in aanzien waren de acht scheepsjongens die werden ingeschakeld voor allerlei hand- en spandiensten. Een aparte positie hadden de drie chirurgijns die vooral actief moesten worden bij gevechten waarbij gewonden vielen. Het aantal van drie geeft aan dat dit geen overbodige luxe was. Overigens moeten we ons van het beroep chirurgijn niet al te veel voorstellen. Hoewel ze de rang hadden van officier, waren er voor het uitoefenen van de werkzaamheden slechts een klein aantal basisvaardigheden nodig: amputatie, aderlating, wondverzorging en het spalken van gebroken botten. Hun voornaamste zorg was het zo goed en kwaad als het kon beperken van de pijn tijdens de operaties en het verminderen van de kansen op infecties. Voor het eerste gebruikten ze laudanum en alcohol, voor het laatste niet zelden een gloeiende pook waarmee de wonden werden dichtgeschroeid en de bacteriën gedood. Tenslotte waren er op het schip nog een aantal eenlingen, zoals de kok, de timmerman, de zeilmaker en de provoost. De laatste moest de orde en de tucht handhaven.

In 1617 waren er 119 bemanningsleden actief op De Zeehont. Iets meer dan de helft was van Vlissingse afkomst. De rest kwam uit steden in de buurt, zoals Veere, Arnemuiden, Domburg, Zoutelande en Zierikzee, maar ook uit verder weg gelegen gebieden: Holland, Engeland, Duitsland en Frankrijk. Dat gold ook voor de andere oorlogsschepen die in de havens van Vlissingen lagen. Zonder twijfel zorgden de honderden vreemdelingen die in deze periode naar Vlissingen kwamen om aan te monsteren, voor veel levendigheid in de stad, die daardoor een internationale allure kreeg en bekend en berucht was tot ver over de grenzen van de provincie.

(87) Schuldig of onschuldig?

De terechtstelling van Don Pedro Pacieco, een maand nadat de Vlissingers zich hadden bevrijd van de Spanjaarden, wordt als een zwarte bladzijde gezien in de geschiedenis van de stad. De Spaanse edele was waarschijnlijk onschuldig en zou onder invloed van de volkswoede zijn opgehangen. Tijd om eens wat meer in detail te kijken naar de gang van zaken in de maand voor zijn executie.

Pacieco arriveerde kort na 6 april, op de tweede of de derde paasdag, in Vlissingen, zo kort dat hij nog niet op de hoogte kon zijn van de machtwisseling die in de stad had plaatsgevonden. Nadat hij aan land was gekomen,  zag hij dat een van de leiders van de opstand, Jacob de Rijk op hem afstapte. Pacieco verkeerde in de veronderstelling dat De Rijk, die hij kende, hem kwam verwelkomen. Al snel echter drong het tot de Spanjaard door dat er iets niet in orde was. Bevangen door angst en hopend op een goede afloop gaf hij zich over, trok de zegelring van zijn vingers en gaf die aan de hopman in bewaring. Deze nam de ring aan en liet Pacieco wegvoeren. Onderweg werd hij uitgejouwd door het samengestroomde volk dat zijn dood eiste. Op een of andere manier was het gerucht de wereld in geholpen dat de gevangene de zoon van Alva was. Pacieco werd eerst naar een burgerwoning bij de Oude brug gebracht, en later naar het Stadts Ghevanghenhuys. Hij werd daar bezocht door een aantal burgers uit Deventer waar hij volgens hen een van de leiders van de bezetting was geweest. Deze vertelden vreselijke verhalen over hem, onder andere dat hij een van hun dochters voor eigen gebruik had opgeëist om ermee te kunnen doen wat hij wilde. De haat tegen Pacieco in Deventer was mede daarom zeer groot en het was voor de afgevaardigden uit die stad geen vraag meer welke straf hij zou moeten krijgen: de doodstraf.

De dagen en weken daarop liep Vlissingen vol met geuzen en andere avonturiers. De belangrijkste geuzenleider Willem Bloys van Treslong liet met drie schepen maar liefst 200 mannen overbrengen naar de Scheldestad. Het was Treslong die aandrong op een snelle berechting van Pacieco. Hij dacht zeker te weten dat de Spanjaard zijn broer had vermoord. Wat daarnaast tegen de Spanjaard pleitte, was het gerucht dat hij een lijst met Vlissingers bij zich had die in opdracht van Alva moesten worden terechtgesteld. Deze lijst zou hij op weg naar de gevangenis hebben verscheurd en weggegooid.

De rechtzaak tegen Pacieco werd geleid door Glaude de baljuw die hem volgens de hooggespannen verwachtingen  tot de dood aan de galg veroordeelde. De gevangene, die daar niet op had gerekend, bood vervolgens geld aan in een poging om onder zijn executie uit te komen. Pacieco smeekte, toen hij eenmaal besefte dat het einde naderde, nog om met het zwaard ter dood gebracht te worden. Onthoofding was minder pijnlijk en bovendien voorbehouden aan de adel en andere hooggeplaatste personen.  Het samengestroomde volk schreeuwde echter dat hij geen heer was maar een schelm en eiste de dood aan de galg. Nu werd er In Vlissingen niet zo vaak een doodvonnis uitgevoerd en wanneer dat wel moest gebeuren, maakte men gebruik van de Walcherse beul die in Middelburg woonde. En daar zat het probleem: deze stad was nog in Spaanse handen en het verkeer en de communicatie tussen de twee grootste steden van het eiland was volledig stilgevallen. De Vlissingers moesten dus uit de eigen gelederen een beul rekruteren en dat bleek niet mogelijk. Ten einde raad wendde men zich tot een gevangene die vastzat vanwege een moord. Deze sputterde eerst tegen omdat hij niet kon leven met het idee dat zijn moeder een beul had gebaard. Dan stierf hij liever zelf. Uiteindelijk gaf hij toe nadat hem was verteld dat de ter dood veroordeelde een Spanjaard was die wrede daden op zijn geweten had. Zijn enige eis, dat hij iedereen mocht doden die hem zijn daad zou verwijten, werd ingewilligd en begin mei 1572,  een maand na zijn aankomst in Vlissingen, werd Pacieco gehangen door een beul, die zich al had bewezen als moordenaar, maar deze klus tegen zijn zin moest uitvoeren.

NB: Op zaterdag en zondag 5 en 6 april houd ik in het muZEEum te Vlissingen vier keer een lezing met de titel “De Fluwelen Revolutie van 6 april 1572”.  De lezing is gratis voor bezoekers van het muZEEum. Op de toegangskaartjes krijgt u het hele weekend 50% korting.