(134) Propagandasigaar

De beide Souburgen en het gehucht Abeele, kwamen vanaf de Middeleeuwen steeds vaker in de schaduw te staan van Vlissingen, dat vanaf de zestiende eeuw een grote bevolkingsgroei kende, aan alle kanten werd versterkt en op maritiem en militair gebied een vooraanstaande stad werd. De voornaamste troef die de dorpen in handen hadden was het grondbezit, waardoor Vlissingen in noordelijke en oostelijke richting nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden had.

Hoewel de Souburgers onder druk heel wat grond afstonden aan de Vlissingers ten behoeve van haven- en verdedigingswerken, bleef Vlissingen krap en Oost- en West-Souburg ruim bemeten. Dat nam niet weg dat de dorpen steeds meer een agrarische functie kregen. Ook kwamen er mensen wonen die in Vlissingen werkzaam waren in de havens en in de negentiende en twintigste eeuw bij de scheepswerven. De gemeenten Oost- en West-Souburg, toen nog niet gescheiden door een kanaal, werden per 1 januari 1835 samengevoegd. Drie jaar eerder waren de kerken al gefuseerd omdat het kerkgebouw in West-Souburg in zeer slechte staat verkeerde. Korte tijd later werd het gesloopt. De eerste burgemeester werd Jonkheer Mr. Marinus Cornelis Paspoort van Grijpskerke. Naar alle waarschijnlijkheid was er onder de bevolking weinig weerstand tegen het samengaan. De nieuwe gemeente kon wat daadkrachtiger optreden omdat zij meer mensen vertegenwoordigde en had financieel voordeel bij de bestedingen van de belastingopbrengsten, omdat efficiënter kon worden gewerkt. Toen in 1873 het Kanaal door Walcheren klaar was, werden de twee dorpen weer van elkaar gescheiden, zij het alleen geografisch. De gemeente bleef een eenheid en zou in de decennia daarop gestaag groeien in inwonertal en het aantal huizen. De oorlog raakte ook Souburg, zij het in mindere mate dan Ritthem en zeker Vlissingen. Er werden een kleine honderd huizen vernield door beschietingen en bombardementen. De inundatie trof Souburg daarentegen wel hard: maar liefst 1.000 percelen kwamen blank te staan. Tijdens de stormvloed van 1953 waren er geen noemenswaardige overstromingen in het dorp.

Was er in 1835 nagenoeg geen tegenstand tegen de samenvoeging van Oost- en West-Souburg, meer dan een eeuw later, in 1966, bood de bevolking massaal verzet tegen de annexatie door Vlissingen. De maatregel vloeide voort uit de op 15 maart 1966 in de Eerste Kamer aangenomen wet over de gemeentelijke herindeling van Walcheren waarmee het aantal gemeentes op het eiland werd teruggebracht van 19 tot 8.

De herindeling ging in op 1 juli 1966 en was bedoeld om de afzonderlijke gemeenten sterker te maken en de gemeentelijke bestuurslaag wat inzichtelijker te krijgen. In het geval van Vlissingen werden vooral het gebrek aan ruimte voor nieuwbouw en de verdere ontwikkeling van het Sloegebied genoemd. Dat waren thema’s, die ook in het belang van de provincie waren, zodat het draagvlak groot was. De komst van nieuwe industrieën naar Vlissingen-Oost en de daarmee stijgende werkgelegenheid en woningbehoefte werd in 1966 op provinciaal niveau breed gedragen. De stemming in de Eerste Kamer was dan ook duidelijk: 52 stemmen voor, 12 tegen. De voorstemmers behoorden vooral tot de PvdA, de KVP en de ARP. De tegenstemmers waren te vinden onder de leden van de CHU die het voorstel niet evenwichtig vonden en de VVD waarvoor het wetsontwerp niet ver genoeg ging. In Souburg leidde de discussies over de annexatie tot veel beroering. Burgemeester ter Haar Romeny en zijn wethouders deden er alles aan om Souburg, dat met 8.000 inwoners toch een van de grotere Walcherse gemeenten was, zelfstandig te houden. Er waren ludieke acties van de Souburgers zelf, zoals reclamevliegtuigjes. Toen een aantal Vlissingse raadsleden een sigaar introduceerden waarvan het bandje de tekst bevatte: In Zuid-Walcheren één sterke gemeente, reageerde het Comité Strijdbaar Souburg met doosjes lucifers met de tekst: Dat de Vlissingse propagandasigaar met de daaraan verbonden wens in rook moge opgaan. De stemmen van de Souburgers werden wel degelijk gehoord in Den Haag. Juist de vraag of deze grote gemeente moest opgaan in Vlissingen was tot op het laatste moment onderwerp van discussie. Alle protesten ten spijt, het grondgebied van Souburg was voor Vlissingen en de provincie te belangrijk om te laten schieten. De politieke lobby won het en per 1 juli 1966 maakte Souburg deel uit van de gemeente Vlissingen.

(133) De Zuidburcht

Souburg heeft haar wortels in de negende eeuw, toen er op Walcheren verschillende ronde burchten werden gebouwd om de bevolking te beschermen tegen invallen van de Noormannen. In het noorden van het eiland lag de Duinburcht, het latere Domburg, in het midden was de Burcht waaruit Middelburg zou voortkomen en in het zuiden verrees de Zuidburcht, nu Souburg. Wanneer we op zoek gaan naar de oorsprong van de naam Souburg ligt het voor de hand om direct het verband te leggen tussen het voorvoegsel Sou- en de windrichting zuid-. Sou- als aardrijkskundige naam kan echter ook verwijzen naar sloot-, net als Rit- bij het nabijgelegen Ritthem. Over het achtervoegsel -Burg is geen discussie: dat verwijst naar Burcht. In de loop van de tiende eeuw was het afgelopen met de dreiging uit Scandinavië en raakten de burchten in verval.

In tegenstelling tot Domburg en Middelburg is de burcht van Souburg bewaard gebleven. Ze behoort tot de vroegste verdedigingswerken in Nederland. In de eerste helft van de middeleeuwen waren er omheen dit terrein wallen van gemiddeld drie meter hoog opgeworpen. Hierop stonden waarschijnlijk puntige palen. De doorsnede van de burcht was ongeveer 145 meter. Als extra bescherming was er mogelijk nog een gracht met een breedte van ongeveer 16 meter om het complex gebouwd. In de burcht zelf was waarschijnlijk weinig bebouwing. Er woonden nauwelijks mensen zodat er van een dorp geen sprake was. Het was vooral bestemd als vluchtplaats voor de in de omgeving wonende boeren. Wanneer het gevaar was geweken, keerden ze weer terug naar hun boerderijen. Het eerste echte dorp met de naam Souburg was West-Souburg, dat in het begin van de twaalfde eeuw ontstond en uitgroeide tot een van de hoofdparochies van Walcheren. Het dorp Vlissingen was in de twee eerste eeuwen van haar bestaan ondergeschikt aan deze parochie. Oost-Souburg zou pas in de dertiende eeuw een echt dorp worden en viel ook onder het bestuur van haar westelijk gelegen naamgenoot. Net als Vlissingen had Oost-Souburg in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw een heilige plaats. Volgens de overlevering stond er in een nis van de kerktoren een stenen Mariabeeld waaraan wonderen werden toegeschreven. Of er bedevaarten werden georganiseerd is niet bekend. Dat geldt wel voor West-Souburg waar de heilige Adrianus werd vereerd en waarvan één pelgrimage is beschreven.

Daar stond ook in de late middeleeuwen een kasteel dat eigendom was van de heren van Souburg, maar dat in 1573 door brand werd verwoest. In het kasteel logeerde in 1556 Karel de Vijfde, op doorreis naar Spanje. Hij tekende daar onder andere de akte waarin hij afstand deed van het Duitse keizerschap dat hij gunde aan zijn broer Ferdinand. In 1578 kocht de Brussels edele Philips van Marnix, heer van Sint Aldegonde het hele dorp West-Souburg op. Hij liet een nieuw kasteel bouwen, op de ruines van het oude. Restanten van dit complex zijn tot op heden bewaard gebleven. Philips Marnix was schrijver, wetenschapper, diplomaat en de persoonlijke adviseur van Willem van Oranje. In 1583 werd hij burgemeester van Antwerpen. Hij verbleef vaak op zijn kasteel in West-Souburg en wijdde zich daar aan het vertalen van psalmen uit het Hebreeuws. Aan hem wordt het Wilhelmus toegeschreven dat ook in deze periode zou zijn ontstaan. Het kasteel raakte in de achttiende eeuw in verval en moest in 1783 worden gesloopt. (wordt vervolgd)

(132) Ritthem is het oudst

De twee aan Vlissingen grenzende dorpen Oost- en West-Souburg en Ritthem vormden al vanaf de stichting van Vlissingen in 1315, de grootste obstakels voor uitbreiding van de stad. Het grondgebied van de gemeente was slechts acht vierkante kilometer groot, voldoende voor ongeveer 25.000 inwoners maar lang niet voor de 80.000 die in de jaren zestig van de vorige eeuw werden verwacht. Vlissingen was sinds 1954 druk doende om de dorpen te annexeren en had in 1958 een eigen Structuurplan opgesteld waarin Souburg en Ritthem een belangrijke rol speelden. Een van de argumenten van het gemeentebestuur was dat Vlissingen de lasten droeg van de groeiende industrie, maar dat de werknemers in groten getale in de twee dorpen gingen wonen omdat die dicht bij Vlissingen-Oost lagen. Uiteindelijk werd in 1966 door de Tweede kamer besloten dat Vlissingen de dorpen mocht annexeren. Hiermee werd Vlissingen uitgebreid met twee zeer oude woonkernen, veel ouder dan de stad zelf. Ritthem als bewoonbaar gebied bestond zelfs al in de Romeinse tijd. In Ritthem is Romeins aardewerk gevonden uit het laatste kwart van de eerste eeuw na Christus. In 1972 zijn er lagen zoute as ontdekt uit deze periode. Dit was een halfproduct van de zoutnering dat ontstond na het verbranden van de zoute veengrond.

De oorsprong van de naam Ritthem is niet duidelijk. Dat Rit- een verbastering zou kunnen zijn van het woord riet is aannemelijk. Net als veel andere dorpen en steden op Walcheren, waaronder Vlissingen, lag de eerste bebouwing van Ritthem op een kreekrug, omringd door  zeewater. In de monding was de kreek onderhevig aan de getijdenstromen, landinwaarts werd het wat rustiger en kan riet hebben gestaan. Rit- kan echter ook verwijzen naar sloot of waterloop. Het achtervoegsel -hem betekent woonplaats of buitendijks land.

Ritthem, waartoe ook de gehuchten Welsinge en Nieuwerve behoorden, is in de loop van haar lange geschiedenis altijd klein gebleven en wisselde nogal eens van eigenaar. In 1596 en 1607 kwam het dorp in het bezit van de Middelburgers, die de vaarweg naar de rivier de Schelde veilig wilden stellen. Het grondgebied van Ritthem grensde immers aan de Arne en het Sloe. Middelburg had het dorp gekocht van een lokale adellijke familie: de heren van Nieuwerve. In de achttiende eeuw kwam het weer in handen van particulieren. Vanwege haar ligging had Ritthem het tijdens de Tweede Wereldoorlog en vooral de bevrijdingsperiode, flink te verduren. Als gevolg van vele zware bombardementen van de geallieerden werden 117 van de 184 woningen vernield. Tijdens en na de inundatie lagen 150 percelen in overstroomd gebied, sommigen zeer lange tijd. Van de watersnood in 1953 had Ritthem weinig last, ook al was dat op het nippertje: de vloed stond tot aan de kruin van de inlaagdijk uit 1678 die nog nooit dienst had gedaan als stormvloedkering, maar het nu net hield. In het jaar van de annexatie door Vlissingen telde Ritthem ruim 500 inwoners.

(131) Hoofdstad Vlissingen

De macht van Napoleon in Europa werd in oktober 1813, tijdens de slag bij Leipzig, definitief gebroken. Zijn pogingen om Rusland te onderwerpen waren mislukt en de coalitie van tegenstanders, waaronder Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Zweden, werd steeds groter en sterker. De veldslag, die vier dagen zou duren, eindigde in een nederlaag voor de Fransen, waarop het merendeel van de bezette gebieden de zelfstandigheid afgekondigde.

In Nederland was op 17 november 1813 een commissie van wijze mannen benoemd die  moest gaan uitzoeken hoe het land zo snel mogelijk van een regering voorzien kon worden. Zij besloot om de zoon van de naar Londen gevluchte stadhouder Willem de Vijfde, Willem Frederik, Prins van Oranje-Nassau, te vragen om koning van Nederland te worden. Dat lukte en op 1 december 1813 had Nederland een nieuwe koning. Op een paar gebieden na. Een daarvan was Walcheren. Vanwege de geïsoleerde ligging waren de berichten over de Franse overgave nog niet doorgedrongen tot het eiland. Bovendien wemelde het er van de uit Holland gevluchte Fransen die tegen de plaatselijke bevolking zwegen over de machtswisseling.  Deze situatie leidde er al in de eerste dagen van december 1813 toe dat het eiland werd afgesloten van de buitenwereld, onder andere door een Engelse blokkadevloot die in de Schelde voor anker was gegaan. Dat dit bij de Fransen niet echt tot paniek leidde, bewijst het grootse feest dat ze op 5 december organiseerden voor de bevolking om de kroning van Napoleon tot keizer, negen jaar eerder, te herdenken. Vanaf 12 december begonnen de Fransen zich echter wel zorgen te maken en in hoog tempo werden er extra voorzieningen getroffen om een eventuele invasie in de kiem te kunnen smoren. De Fransen hadden vijf toegangsbruggen naar de stad gesloopt en batterijen met geschut geïnstalleerd. Bosjes en parken werden met de grond gelijk gemaakt, alles met het doel om de vijand van verre te kunnen zien naderen en ze het binnenvallen van de stad onmogelijk of in ieder geval moeilijk te maken.

In de omgeving van Vlissingen waren het de dorpen en de boeren die verzet boden. Er waren verschillende opstanden die met harde hand werden neergeslagen. Gevangen genomen opstandelingen werden naar Vlissingen gebracht, berecht en geïnterneerd. De Fransen hadden in de loop van de voorgaande twee maanden, dus na de bevrijding van de rest van Nederland, van Vlissingen hun regeringscentrum gemaakt. Als sluitstuk verhuisde op 13 februari 1814 de zetel van het bestuur van Zeeland, inclusief de ambtenaren, naar Vlissingen dat zich de hoofdstad van het eiland mocht noemen. Pas op 30 april 1814 kwam in deze situatie verandering. Op die dag arriveerde er vanuit Parijs een Franse generaal die aan zijn landgenoten kwam vertellen dat de bezetting erop zat en dat men zich moest gaan opmaken om naar het vaderland terug te keren. Diezelfde dag werd vanaf de kerktoren van Vlissingen de Nederlandse vlag uitgestoken en op 6 mei waren alle Fransen vertrokken.