(162) Jacobus Bellamy en Betje Wolff als Oranje-haters: Verrader! monster! vloek der aarde!


De politiek in de Zeven Verenigde Nederlanden in de tweede helft van de achttiende eeuw werd beheerst door de conflicten tussen aanhangers en tegenstanders van stadhouder Willem V: de Orangisten en de Patriotten. Dat beperkte zich niet tot het gesproken woord. In tegendeel, regelmatig was er over en weer sprake van fysiek geweld en aanslagen op elkaars woonhuizen, bedrijven en kantoren. In de geschiedenisboekjes van de negentiende en twintigste eeuw lezen we dat de Orangisten tot het goede kamp behoorden en de patriotten tot het slechte. Oppervlakkig bezien valt daar wel wat voor te zeggen omdat gedurende de Franse tijd, van 1795 tot en met 1813, de eerste groep was verboden door de tweede, die bovendien collaboreerde met de bezetters. Het waren de helden tegen de onderkruipers, de vaderlandslievenden tegen de landsverraders. De werkelijkheid lag genuanceerder. Neem nu de twee grote literaire helden uit het Vlissingen van de achttiende eeuw: Jacobus Bellamy en Betje Wolff, tegenwoordig gezien als behorend tot de top vijf van de grootste Nederlandstalige schrijvers uit de achttiende eeuw, naast Belle van Zuylen, Justus van Effen en Rhijnvis Feith. Beide waren ze met volle overtuiging patriot. Beide schreven ze hierover, soms ingehouden en cryptisch, soms recht voor z’n raap en met een taalgebruik waarvan zelfs de huidige generatie internet-reaguurders het schaamrood op de kaken zou krijgen.
>> Lees verder

Afbeelding:  Silhouetportretten van de dichter Jacobus Bellamy en zijn vrouw (Bron: ets uit ca. 1786 van Daniël Veelwaard en Willem Antony Ockerse, Rijksmuseum, Amsterdam)

(161) ‘Doods en neringloos', een stadswandeling in 1716


In zijn boek Walchersche Arkadia uit 1717 beschreef de Vlissingse predikant, rector en schrijver Mattheus Gargon een “speelreisje” dat zijn hoofdpersonen Izabelle, Floris, Ewoud, Heerman, Hildegonde en Adolf maakten op Walcheren. Zij deden dit met een plezierrijtuig, een “speelwagen” en bezochten een aantal steden en dorpen op het eiland. Soms stapten ze uit hun vervoermiddel om te voet de bezienswaardigheden te kunnen bekijken die ze de moeite waard vonden. Of de tocht ook echt gemaakt is, weten we niet. Wat we wel weten is dat Gargon maar liefst 100 pagina’s gebruikte voor de beschrijving van een wandeling door zijn woonplaats Vlissingen. Het eerste kwart van de achttiende eeuw was niet de meest welvarende periode in de geschiedenis van Vlissingen. De schrijver van de Walchersche Arkadia liet Hildegonde, een van de reizigers, zelfs zeggen dat Vlissingen zo “doods en neringloos” was dat de stad moest oppassen niet een tweede Arnemuiden te worden. En dat was stevige taal, want het iets verderop gelegen stadje aan de Arne was in de achttiende eeuw geen schim meer van wat het ooit was: een havenstad waar omstreeks 1580 meer schepen aanmeerden dan in de haven van het veel grotere Middelburg. Volgens de Italiaanse reiziger en geschiedschrijver Guicciardini was Arnemuiden toen zelfs het middelpunt van Europa. In de zeventiende eeuw verzandde de haven, werd alle handel overgenomen door Middelburg die ook eigenaar was van het stadje en kwam het economisch leven nagenoeg tot stilstand. En dit zou volgens Hildegonde ook het lot van Vlissingen worden als het zo door ging. We weten inmiddels dat het zo ver niet is gekomen, hetgeen niet wegneemt dat de economie van de Scheldestad omstreeks 1716 wel degelijk in zwaar weer verkeerde.
>> Lees verder

Afbeelding: Vlissingen omstreeks 1725, vanuit de zee gezien (kopergravure met kleur, Gemeentearchief Vlissingen)

(160) Staphorst aan de Schelde


In 1658 verscheen er van de Vlissingse apotheker Bartholomeus Reyniersen, gevestigd aan de Korte Noordstraat, een boekwerk met de titel 'Het Cabinet der Godsaligheyt'. Het was een vertaling uit het Engels, maar had zoveel succes dat er in het zelfde jaar al een herdruk verscheen. Collega-vertaler en uitgever Abraham van Laren, die tevens boekverkoper was en zijn nering dreef aan de Kerkstraat, moet goede jaren hebben beleefd met Reyniersen. Ook de twee volgende vertalingen die daar werden uitgegeven, 'Kostelijcke hulp-middelen en raedt tegen des Satans bedriegeryen' en 'Niemand dan Christus', werden keer op keer herdrukt. De boeken van Reyniersen vonden in het streng calvinistische Vlissingen van die jaren gretig aftrek. De meerderheid van de predikanten in de stad hing de beginselen van het puritanisme aan, een van de meest strenge richtingen van het calvinisme, die in Nederland ook wel bekend stond als de Nadere Reformatie. De diensten, die werden gehouden in minstens vier kerken, waaronder de Sint-Jakobskerk, stonden in het teken van deze leer en de Vlissingers geloofden erin. Om een anachronisme te gebruiken: Vlissingen was in de zeventiende eeuw een soort Staphorst aan de Schelde, maar dan strenger. >> Lees verder

Afbeelding: Vier protestantse kerken in Vlissingen omstreeks 1613, van links naar rechts: de Kleine Kerk, de Groote kerk, de Nieuwe kerk en de Middelkerk (schilderij van Hendrick Corneliszoon Vroom, Frans Hals Museum, Haarlem)

(159) Ali Pisselingh


In de zestiende en zeventiende eeuw werden de kusten van Noord-Afrika Barbarije genoemd en de inwoners van deze streken Barbaren, een verbastering van het woord Berbers dat weer afkomstig was van de oude Grieken die ieder volk waarvan ze de taal niet konden verstaan zo noemden. Een van de grootste en belangrijkste steden van Barbarije was de havenstad Algiers die haar rijkdom vooral te danken had aan de kapersvloot, een der omvangrijkste ter wereld. Dit mede dankzij de inbreng van Europeanen die hun kennis over scheepsbouw en kaapvaart graag deelden met de Noord-Afrikanen, in ruil voor rijkdom en macht. Een van hen was van Vlissingse afkomst en werd op het eind van zijn leven zelfs onderkoning van Algiers. Zijn naam: Ali Pisselingh. Met het noemen van deze naam in relatie tot de geschiedenis van de stad Vlissingen begeven we ons op glad ijs. In Vlissingen zelf is niets te vinden over deze man en zijn familie en ook over zijn geboortejaar tasten we volledig in het duister. Wel kennen we zijn sterfjaar (1645) en weten we dankzij een Franse en een Nederlandse kroniek uit de zeventiende eeuw het nodige over zijn leven in Algiers. De relatie met Vlissingen blijft vaag, maar toch moeten we iedere kans benutten om het vrij magere arsenaal van beroemde Vlissingers uit te breiden met een nieuwe naam, ook al is de betreffende historische figuur niet onomstreden. Waar rook is, is vuur en altijd maar terugvallen op Michiel de Ruyter wanneer we het hebben over Vlissingse maritieme heroïek, blijft toch een beetje een zwaktebod. Onze bewijslast bestaat uit twee delen: in de eerste plaats zijn er de al eerder genoemde kronieken uit de tijd waarin Ali Pisselingh leefde en in de tweede plaats kunnen we zoeken naar overeenkomsten tussen de geschiedenis van Vlissingen rond 1600 en die van Pisselingh en zijn familie. 

(158) Niet Den Briel maar Vlissingen


Op 15 mei 1572 ontving het stadsbestuur van Vlissingen een brief van Willem van Oranje waarin hij de Vlissingers bedankt voor het verjagen van de Spanjaarden uit de stad een maand eerder, op 6 april 1572. De brief markeert een voor de stad, maar vooral voor de latere Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zeer belangrijke gebeurtenis. Volgens de prins was Vlissingen de eerste stad die zich op eigen kracht had vrijgevochten van de Spanjaarden. De andere nog bezette steden konden hieraan een voorbeeld nemen. Was getekend: “U goede vriendt, Guille de Nassau”. Over Den Briel, dat een paar dagen eerder door de Watergeuzen werd bevrijd, rept hij met geen woord. En dat is merkwaardig, omdat in de officiële vaderlandse geschiedschrijving Vlissingen zelden of nooit wordt genoemd. Het gaat altijd over Den Briel en hooguit over “… een aantal Zeeuwse steden…” die het voorbeeld van de Hollandse stad zouden hebben gevolgd. De brief van de prins aan Vlissingen bewijst dat deze zienswijze Vlissingen ernstig tekort doet. De feiten rondom de inname van Den Briel tonen dat ook aan. Lees verder >>