Noten hoofdstuk 4

Het notenapparaat is geschikt voor mobiele telefoon, tablet, laptop en PC. De noten zijn per hoofdstuk ingedeeld: Vissers, Kapers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten

hoofdstuk 4, noot 1 Deze eerste paragraaf van het transitiehoofdstuk behandelt de laatste maanden van de Franse bezetting op Walcheren en in het bijzonder in Vlissingen. Als primaire bron is gebruikt het werk van Eberson (1817) dat als ooggetuigenverslag kan worden gekenmerkt. Als secundaire bronnen zijn gebruikt Nagtglas (1864) en Nagtglas (1889).

hoofdstuk 4, noot 2 Nagtglas (1864, 5-6).

hoofdstuk 4, noot 3 Unger (1955, 62-63), Brusse (2005, 26).

hoofdstuk 4, noot 4 Weber (1997, 14).

hoofdstuk 4, noot 5 Zie onder andere Brusse (2013, 40).

hoofdstuk 4, noot 6 Vooral: Tirion (1753, Deel II, 97-133) en Brasser (GAV, 112 Handschriftenverzameling I, 5574, Manuscript Beschrijvinge der stadt Vlissinge, door Jasper Jaspersen Brasser, 1754, hierna: Brasser, Handschrift, 1754). We gebruiken van Brasser alleen de delen waarin hij, als chroniqueur, het Vlissingen van omstreeks 1750 beschreef. Wanneer we deze vergelijken met de gepubliceerde beschrijving van de Amsterdamse uitgever Tirion (1753, 96-133) valt op dat er nagenoeg geen verschillen zijn. Brasser is evenwel veel uitgebreider dan Tirion en heeft dit werk waarschijnlijk gebruikt en aangevuld met eigen waarnemingen en verhalen die hij had gehoord van derden. Jasper Jaspersen Brasser (1701 tot 1764), die brouwer was van brouwerij De Ster, wordt vaak verward met zijn zoon, Jacobus Jaspersen Brasser (zie hiervoor ook de nieuwe en complete transcriptie van het manuscript door J.C.P. Bremmers: Vlissingen, 2015). De schrijvende jurist Jacobus Jaspersen Brasser werd in 1733 in Vlissingen geboren, studeerde in Leiden en promoveerde in 1757. Daarvoor was hij als student al actief in het schrijven van gedichten. Volgens het Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters (Deel 1 ABE-BYN, Amsterdam 1821) onder redactie van P.G. Witsen Geysbeek, ging het echter slechts om Een paar prulletjes van dezen, waarop slechts vijfentwintig exemplaren gedrukt zijn, hebben, voor de liefhebbers, slechts de waarde der zeldzaamheid. Later juridisch werk van hem werd pas kort voor zijn dood en erna uitgegeven. Brasser was een van de eerste directeuren van het Zeeuwsch Genootschap en was een fervent aanhanger van het huis van Oranje. Zie over Jacobus Jaspersen Brasser ook Nagtglas, 1888, deel I, 76-77 en Van der Aa, 1852, 1202-1203.

hoofdstuk 4, noot 7 Brusse (2011, tabel 2.3, 35). NB: De auteur put beredeneerd uit verschillende bronnen.

hoofdstuk 4, noot 8 Brusse (2011, tabel 4.6, 110). In 1780 waren er 1500 huishoudens in Vlissingen. Gemiddeld hadden die in de stad vier gezinsleden. Het totale inwonertal van Vlissingen was dus in dat jaar 6.000 (Brusse, 2013, 144).

hoofdstuk 4, noot 9 Ervan uitgaande dat het bezit van een buitenplaats gekoppeld kan worden aan de hogere welstandsklassen in de Walcherse steden, staan ons de volgende cijfers ter beschikking over het Vlissingse bezit van grotere of kleinere buitenplaatsen:

Middelburg

 151

Vlissingen

 21

Veere

 8

Tabel. Families in Middelburg, Vlissingen en Veere die meer dan 2.000 gulden familiegeld (een heffing op inkomen uit vermogen) betaalden (Brusse, 2012, 41-46, 140).

hoofdstuk 4, noot 10 Zie ook: Meerman (1993, 15).

hoofdstuk 4, noot 11 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 12 Deze hoofden zijn te zien op de kaarten van Van den Wijngaerde uit ca. 1550 en Van Deventer uit dezelfde periode.

hoofdstuk 4, noot 13 Nog steeds werd deze haven de Oude Haven genoemd en was er geen sprake van de drie namen die deze haven in de  19e eeuw kreeg: Voorhaven, Koopmanshaven en Achterhaven (Tirion en Brasser).

hoofdstuk 4, noot 14 Den Hond (2010, 19).

hoofdstuk 4, noot 15 Neele (2013, 249).

hoofdstuk 4, noot 16 Ibid., 268-270.

hoofdstuk 4, noot 17 Van Hoof (1999, 79 e.v.).

hoofdstuk 4, noot 18 De bronnen zijn niet eenduidig over de titulatuur. Tijdgenoten als Huët (1753) en Brasser (Handschrift, 1754) hebben het over de Markies van Veere en de Heer van Vlissingen. Erfrechtelijk was tussen de twee titels geen verschil. Er was echter nog steeds sprake van een ongedeeld markizaat Veere en Vlissingen, waarvan de nieuwe stadhouder markies werd, net als zijn opvolgers tot op de dag van vandaag. De twee groepen titels kunnen derhalve naast elkaar worden gebruikt: enerzijds, voor de afzonderlijke stad: de heer van Vlissingen en anderzijds, voor het markizaat: de markies van Veere en Vlissingen.

hoofdstuk 4, noot 19 Dekker (2013, 169), Schutte (1985, 270).

hoofdstuk 4, noot 20 Zie onder andere: NA, Nassause Domeinraad, Archiefblok nr. 1.08.11, 8, V-VI, Beschrijving; Gelders Archief, Arnhem, Inventaris 0124 Hof van Gelre en Zutphen, 2.02.1, Resoluties van de Staten-Generaal en andere stukken, Brieven van de prins van Oranje over de vernietiging van het markizaat van Veere en van Vlissingen c.a. door de Staten van Zeeland in 1732, 1733.

hoofdstuk 4, noot 21 De vader van Willem de Vierde, Johan Willem Friso, moest hiervoor eerst postuum als officiële erfgenaam van Willem de Derde, met het markizaat worden beleend. Daarna pas kon de belening van de nieuwe markies plaatsvinden.

hoofdstuk 4, noot 22 Inventaris Nassause Domeinraad, Archiefblok nr. 1.08.11, Rubriek deel 8, Rubriek V-VI.

hoofdstuk 4, noot 23 Het zeer uitgebreide verslag van de voorbereidingen, de gebeurtenissen op de dag zelf, de integrale weergave van de toespraken en tekeningen van de versieringen, maar ook van de hoogtepunten, is op papier gesteld door de Vlissingse dominee D.Th. Huet en in 1753 uitgegeven bij Isaac Tirion in Amsterdam onder de titel: INHULDIGING VAN ZIJNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID WILLEM KAREL HENDRIK, PRINS VAN ORANJE EN NASSAU, ENZ. ENZ. ENZ. ERFSTADHOUDER, KAPITEIN EN ADMIRAAL GENERAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, ENZ. ENZ. ENZ. ALS ERFHEER VAN VLISSINGEN, OP DEN VDEN JUNIJ MDCCLI. MET TOESTEMMING EN GOEDKEURINGE DER ED. ACHTE. REGEERINGE DERZELVER STAD, UIT ECHTE STUKKEN BESCHREEVEN DOOR DAN. THEOD. HUET, LEERAAR DE WAALSCHE GEMEENTE BINNEN VOORNOEMDE STAD. MET KOPEREN PLATEN VERSIERD (Huët, 1753).

hoofdstuk 4, noot 24 Van der Aa (1852, 1402).

hoofdstuk 4, noot 25 Te Water (1767).

hoofdstuk 4, noot 26 Mijnhardt (1985, 28).

hoofdstuk 4, noot 27 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 28 Nijland (1917, 255).

hoofdstuk 4, noot 29 Het gedicht bestond uit nog negen verzen en werd gepubliceerd in Bellamy’s Vaderlandsche gezangen van Zelandus, 1785, 117).

hoofdstuk 4, noot 30 Fey (1970).

hoofdstuk 4, noot 31 De Post van den Neder-Rhijn (12 oktober 1782, nr. 106).

hoofdstuk 4, noot 32 Nijland (1917, 239).

hoofdstuk 4, noot 33 Bellamy (1785).

hoofdstuk 4, noot 34 Zie o.a. Vieu-Kuik (1971) en Van Vloten (1852).

hoofdstuk 4, noot 35

Zierikzee

 17

Middelburg

 14

Goes

 7

Vlissingen

 6

Zeeland overig

 22

Tabel. Aantal door Boxhorn (1644, 455-466) genoemde (…) overleden Gheleerde mannen (…) tot ca. 1640, per stad.

hoofdstuk 4, noot 36 Unger (1955, 55).

hoofdstuk 4, noot 37 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 38 Mijnhardt (1985,  4-5).

hoofdstuk 4, noot 39 Mijnhardt (1985), Van Marion (1994).

hoofdstuk 4, noot 40 Neele (2013, 262), Lagendijk (1992 en 1992).

hoofdstuk 4, noot 41 Nagtglas (1893, Deel IV, 929-933), Van der Aa (1844, 78-82).

hoofdstuk 4, noot 42 Nijlandt (1917, 18 en verder).

hoofdstuk 4, noot 43 Te Water schreef zelf een verslag over deze gebeurtenis dat in hetzelfde jaar werd uitgegeven bij Pieter Gillissen in Middelburg onder de titel Tweede eeuw-feest van de vryheid in den burgerstaat en godsdienst binnen de stad Vlissingen sedert den zesden van grasmaand MDLXXII, in eene openbaare redenvoeringe gevierd den zesden van grasmaand MDCCLXXII, met eenige aanteekeningen en oorspronglyke stukken, betreffende de geschiedenissen van Nederland (Middelburg 1772).

hoofdstuk 4, noot 44 Als hiervoor: o.a. Vieu-Kuik (1971) en Van Vloten (1852).

hoofdstuk 4, noot 45 Wolff (1778).

hoofdstuk 4, noot 46 Bellamy (1785).

hoofdstuk 4, noot 47 Van der Woordt (heruitgave 1941), Nijland, Leven en Werken van Jacobus Bellamy (Leiden 1917, o.a.  103), Blok (1911, 1236), Van der Aa (1852, deel 16, 533).

hoofdstuk 4, noot 48 Witsen Geysbeek (1821, Deel 1,  444-445).

hoofdstuk 4, noot 49 Witsen Geysbeek (1824, Deel 6,  517-517).

hoofdstuk 4, noot 50 Schutijser (1980, 64). Zie ook Unger (1955,  56-57).

hoofdstuk 4, noot 51 Tanen was het in taan koken van visnetten, touwwerk en zeilen om ze duurzamer te maken, waarbij zij een gele of bruine kleur krijgen (GTB,  1864-2010, het betreffende lemma).

hoofdstuk 4, noot 52 Unger (1955, 56). Het gedicht verscheen pas in 1784 in drukvorm (Wolf, 1784).

hoofdstuk 4, noot 53 De weerstand tegen de nieuwe berijming en wat later de nieuwe zangwijze, was vooral groot op het platteland en in de kleinere gemeenschappen. In Westkapelle leidde het conflict in 1778 zelfs tot gewelddadigheden nadat een timmerman die zich had verzet tegen de vernieuwingen, in 1778 door het stadsbestuur werd verbannen. De volksoploop die er ontstond, kon pas worden bedwongen na tussenkomst van een detachement soldaten. Zie o.a.: Dekker (2013, 188).

hoofdstuk 4, noot 54 Schutijser (1980,  64-81).

hoofdstuk 4, noot 55 Schutijser (1980,  88-89).

hoofdstuk 4, noot 56 Tirion (1753, 132).

hoofdstuk 4, noot 57 Brasser (Handschrift, 1754,  661-670).

hoofdstuk 4, noot 58 Tirion (1753, 115).

hoofdstuk 4, noot 59 Ibid., 127.

hoofdstuk 4, noot 60 Ibid., 129.

hoofdstuk 4, noot 61 Brasser (Handschrift, 1754, 671) noemt een getal van 24 Raaden. Tirion (1753, deel II, 129) noemt een getal van 13. Mogelijk dat de hoofden van de twaalf wijken, die ook in de Vroedschap zaten, hierbij zijn gerekend. Het verschil van één raadslid kan wellicht worden verklaard vanuit een dubbelfunctie.

hoofdstuk 4, noot 62 Brasser (Handschrift, 1754,  671-674, 677-697).

hoofdstuk 4, noot 63 Ibid.. Weinig voorkomende beroepsnaam. Wel in Vlissingen vaker genoemd, zoals in 1567: Betaelt Jan Jacobs sone, gaudgierder van Vlissinge, de somme van dertich sc. gr. Vl. over zynen sallaris ende moyte van dat hy hondert ende neghen vaten wijn uut drie Franssche scepen binnen de maent van December anno deser rekeninge op de caye deser stede gegaudgeert, gepeylt ende geteeckent heeft (…) (Rijksgeschiedkundige Publikatiën 70, 35, 1567).

hoofdstuk 4, noot 64 Ibid.,  671-674, 677-697.

hoofdstuk 4, noot 65 De gemiddelde huizenprijzen in Middelburg in de tweede helft van de 18e eeuw waren substantieel hoger dan die in Vlissingen en Zierikzee: in sommige jaren zelfs het vijfvoudige. Na 1795 kruipen de prijzen naar elkaar toe en in 1804 lopen ze min of meer gelijk. De prijzen in Vlissingen en Zierikzee zijn in deze hele periode gelijk gebleven; die Middelburg zijn ingestort. Brusse (2011, 37: grafiek 2.1).

hoofdstuk 4, noot 66 Brusse (2011, 108, tabel 4.4.a).

hoofdstuk 4, noot 67 Grol (1934).

hoofdstuk 4, noot 68 Brasser (Handschrift, 1754,  631-646).

hoofdstuk 4, noot 69 Ibid.,  646-661 over trouwen.

hoofdstuk 4, noot 70 Ibid., 651. Brasser wees er hier op dat dit soort feesten sinds 1736 niet meer werd georganiseerd, althans niet meer op de grote schaal die voor die tijd gewoon was.

hoofdstuk 4, noot 71 Ibid.. In het manuscript: respectievelijk colombijntjes en hipocras.

hoofdstuk 4, noot 72 Brusse (2013, 130).

hoofdstuk 4, noot 73 Brasser (Handschrift, 1754, 642).

hoofdstuk 4, noot 74 Zie ook: Natuurkundige verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, 18e deel, Haarlem 1830, 70, 108, 124, 125, 208, 334.

hoofdstuk 4, noot 75 Weber (1997, 19).

hoofdstuk 4, noot 76 Pierre le Turcq (Nagtglas, 1893, IV, 788-789), Prud’homme (1991, 65-69).

hoofdstuk 4, noot 77 De vooraanstaande Vlissingse arts David Henri Gallandat schreef over Le Turcq: Le dit Capt. Turq est un homme fort estimable, tres poli; il est né en amerique et il a servi sous le fameux Paul Jones; c’est un plaisir de l’entendre parler des differentes expeditions qu’il a faites; il est jeune encore il m’a paru n’avoir que 25 ans (Nijland, 1917, 120).

hoofdstuk 4, noot 78 De degenplaat is de ronde schijf ter bescherming van de hand, net onder het handvat van de degen.

hoofdstuk 4, noot 79 Bellamy (1826,  90-91).

hoofdstuk 4, noot 80 Nijland, 1917, 121.

hoofdstuk 4, noot 81 Nagtglas (1893, II, 483-484), van der Aa (1852, 130-132), Prud’homme (1991, 69-73). Er is een theorie dat Jarry in Terneuzen werd geboren uit een Frans hugenotengeslacht en dat de naam tegenwoordig nog steeds voorkomt als Jurry, maar daarvoor zijn geen oorspronkelijke bewijzen aanwezig. Zie: J.F.J. Jurry, Genealogie van het geslacht Jarry, branche de Hollande, van 1415 tot 1959 (den Haag 1958) en J.E.J. Jurry, Fragment uit de afstammingslijsten van het geslacht Jarry-Jurry, Hoek (Zeeland).

hoofdstuk 4, noot 82 Van der Aa (1852, deel 13,  21-25), Nagtglas (1893, III, 250-255).

hoofdstuk 4, noot 83 Dit eerste beeld was van zandsteen gemaakt en stond op de hoek van Boulevard Bankert en de Coosje Buskenstraat. In november 1944 werd het zwaar beschadigd. In 1952 werd op het Bellamypark een nieuw standbeeld onthuld. Dat beeld staat nu op Boulevard de Ruyter, op het bolwerk de Leugenaar bij de Gevangentoren..

hoofdstuk 4, noot 84 Middelburgsche Courant, 15 juli 1779: Carga of Laading van het Oost Indisch Retourschip Woestduyn, van Batavia, voor de Kamer Zeeland, dagelijks verwagt wordende. 5750 P. Witte Peeper, 246896 P. Bruyne Peeper, 21094 P. Nooten Muscaaten, 74500 P. Nagelen, 752 P. Moernagelen, 7700 P. Fouly, 100 ps. geconfyte Nooten, 107 P. dito Nagelen, 1174 P. dito Gember,  15 Flessen Japansche Soya, 110622 P. Poeder Suyker, 1058 ps. Paarl d’Amour Schelpen, 625 P. Indigo Javaasch, 1808 P. Camphor, 618 P. Gom Gutte, 2082 P. Sago, 8550 P. Curuma Javaasch, 2375 P. Lange Peper, 1125 P. Benjuin, 1750 P. Cubebe, 450 P. Draakenbloed, 450000 P. Coffy Javaasch, 35000 P. Sapanhout Bimaas, 20000 P. Caliatourshout, 25000 P. Tin Bancas, 16000 P. dito Malax, 4500 P. dito Inktkokers, 6250 P. Catoene Garen Javaasch, en 12 leggers Aracq.

hoofdstuk 4, noot 85 Ibid. Het krantenbericht spreekt over de (…) Kamer Zeeland (…) van de Oost Indische Compagnie.

hoofdstuk 4, noot 86 Ibid. 3 augustus 1779: de onervaren Texelse Loods was Thys Wichman.

hoofdstuk 4, noot 87 Middelburgsche Courant, 26 en 27 juli 1779 (ZA, Krantenbank Zeeland)

hoofdstuk 4, noot 88 Ibid.5 oktober 1779.

hoofdstuk 4, noot 89 Ibid. 5 oktober 1779.

hoofdstuk 4, noot 90 G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Vaderlandsche Letteroefeningen (Amsterdam 1826, 224).

hoofdstuk 4, noot 91 Behalve waar anders geannoteerd, is voor de onderhavige weergave van de geschiedenis van de West-Indische Compagnie gebruik gemaakt van de overzichtswerken van Menkman (1947) en Den Heijer (1997).

hoofdstuk 4, noot 92 Menkman (1947, 44).

hoofdstuk 4, noot 93 Enthoven (2002, 35). Het rendement op de aandelen bedroeg gemiddeld zes procent en dat was minder dan de rente die de banken gaven. De compagnie kampte met voortdurend geldgebrek en de schuldenlast bedroeg omstreeks 1621 meer dan zes miljoen gulden. Dat was meer dan de nominale waarde van de kapitaalinbreng van 1602.

hoofdstuk 4, noot 94 Unger (1955, 50).

hoofdstuk 4, noot 95 Menkman (1947, 148).

hoofdstuk 4, noot 96 Menkman (1948,  11-17).

hoofdstuk 4, noot 97 Tramper (2010,  9-10, 46).

hoofdstuk 4, noot 98 Ibid., 8, 12, 25, 32).

hoofdstuk 4, noot 99 Tramper (2010, 9). Sint-Eustatius was in 1795 overigens Engels bezit.

hoofdstuk 4, noot 100 Aa, van der (1852, 91), Nagtglas (1890,  239-242).

hoofdstuk 4, noot 101 Gallandat (1769, 423-460).

hoofdstuk 4, noot 102 Ibid.  426-427. Zie verderop: Paesie (2008). Gallandat maakt de volgende berekening op basis van informatie die hij zelf had ingewonnen. In 1767 en 1768 waren er 36 schepen van de West-Indische Compagnie naar de kusten Afrika gevaren om daar slaven op te halen en die te vervoeren naar West-Indië. Amsterdam en Rotterdam hadden beide 4 schepen, Middelburg 10 en Vlissingen 18. Gallandat maakte de berekening hoeveel slaven er dan in totaal waren vervoerd. Hij rekende per reis een periode van twee jaar en per schip een aantal slaven van 350. In totaal waren dat er in deze periode dus 6.300, waarvan 3.100 door Vlissingse schepen.

hoofdstuk 4, noot 103 Statenvertaling, 2 Petrus 2, vers 19, tweede deel: Van wien iemand overwonnen is, dien is hy ook tot een dienstkegt gemaakt.

hoofdstuk 4, noot 104 Genoemd wordt respectievelijk: 24 en 5 voet (ibid., 140), in meters teruggerekend als Amsterdamse voet, 0,28 meter, die door o.a. de VOC werd gebruikt.

hoofdstuk 4, noot 105 Genoemd wordt respectievelijk: 18 en 7 voet (ibid.), in meters teruggerekend als Amsterdamse voet, 0,28 meter, die door o.a. de VOC werd gebruikt.

hoofdstuk 4, noot 106 Brusse (2013, 115).

hoofdstuk 4, noot 107 Paesie (2008). Paesie deed uitvoerig onderzoek naar de Zeeuwse lorrendraaierij in de archieven van de WIC en de Staten van Zeeland over de periode  1700-1734, de tweede octrooiperiode van de tweede WIC. Het algemene verhaal hierover in de stadsgeschiedenis van Vlissingen is hieraan ontleend. De hier weergegeven tabellen zijn grotendeels samengesteld op basis van de statistische gegevens uit de studie van Paesie.

hoofdstuk 4, noot 108 Lorrendraaien stond voor het drijven van ongeoorloofde handel zoals smokkelen, sluikhandel bedrijven zonder de verschuldigde rechten te betalen, handelen ten nadele van handelsmonopolies of handelen op het land van de vijand. Zie ook GTB (1864-2010, het betreffende lemma).

hoofdstuk 4, noot 109 Paesie (2008, 387, Bijlage V: Gegevens van opgebrachte lorrendraaiers,  1700-1730).

hoofdstuk 4, noot 110 Paesie (2008, 75, 329).

hoofdstuk 4, noot 111 Basisgegevens uit: Paesie (2008, 357-369).

hoofdstuk 4, noot 112 Paesie (2008, 116 en 117). NB: voor het getal van 1710 zijn de inwoneraantallen van 1710 en de belastinginkomsten uit 1709 gebruikt, voor 1721 zijn de inwoneraantallen van 1720 en de belastinginkomsten uit 1721 gebruikt.

hoofdstuk 4, noot 113 Paesie (2008, 75). Kort na de oprichting van de MCC, kreeg de directie bezoek van een groep Vlissingse kooplieden die het voorstel deden om te gaan samenwerken in de jacht op Barbarijse kapers. Marokko en Algiers hadden in 1715 en 1716 de vrede met de Republiek verbroken en waren er in geslaagd om tientallen Nederlandse koopvaardijschepen buit te maken. De Staten-Generaal had een premie uitgeloofd voor elk Barbarijs schip dat werd buitgemaakt. De samenwerking kwam er niet omdat men het niet eens werd over de voorwaarden en misschien wel omdat de jacht op de Noord-Afrikanen inmiddels succesvol werd uitgeoefend door de schepen van de Admiraliteit. Na 1726 eindigde deze strijd nadat er vrede was gesloten tussen de Republiek en de Noord-Afrikanen. (Paesie, 2014, 73).

hoofdstuk 4, noot 114 Brusse (2013, 89).

hoofdstuk 4, noot 115 Brusse (2013, 91) noemt de twee grootste kantoren die samen de helft van het aantal reizen voor haar rekening namen: de firma’s Adriaan Kroef en Jan Zwart & Zoon.

hoofdstuk 4, noot 116 Brusse (2013, 89). Na 1730 nam de smokkelhandel af als gevolg van de gedeeltelijke opheffing van het monopolie van de WIC. Waar Paesie nog maar vier schepen uit Vlissingen en Middelburg telt in de periode 1730-1731, wijzen andere bronnen (ZA, FVvC 31.2, ‘Lijste van duijtsijnde schepen van Middelburg en Vlissingen’, 1730-1732; GAV, Bestuur Vlissingen, inv. Nr. 5474; ZA, Verheye van Citters, inv. Nr. 51d.) in de richting van 23: 10 uit Vlissingen en 13 uit Middelburg.

hoofdstuk 4, noot 117 Brusse (2011, 87).

hoofdstuk 4, noot 118 Brusse (2013, 88-89, 142), Unger (1955, 57, 59).

hoofdstuk 4, noot 119 Weber (1997, 19).

hoofdstuk 4, noot 120 Brasser (Handschrift, 1754,  624-625, 626-627).

hoofdstuk 4, noot 121 Brusse (2013, 75-76).

hoofdstuk 4, noot 122 GAV, nr. 5676, poorterboek  1700-1799. Aangenomen is dat een gemiddeld gezin uit vier tot vijf personen bestond. Volgens Lourens (1997, 98) telde Vlissingen omstreeks 1700, 7.000 inwoners.

hoofdstuk 4, noot 123 Brasser (Handschrift, 1754, 91).

hoofdstuk 4, noot 124 Unger (1955, 53).

hoofdstuk 4, noot 125 Ibid., 91,  626-628.

hoofdstuk 4, noot 126 Brusse (2013,  75-76).

hoofdstuk 4, noot 127 Zie o.a. Brusse (2013, 84).

hoofdstuk 4, noot 128 Brusse (2011,  65-67) baseert zich op het handschrift van A. Moens van Bloois uit ca. 1845 (GAV, 112 Handschriftenverzameling I, 5577-5578 Geschiedenis der stad Vlissingen, door Mr.A. Moens van Bloois) die zich weer baseert op het handschrift van Brasser (Handschrift, 1754) zoals dat in de onderhavige stadsgeschiedenis is gehanteerd. Zie ook Unger (1955, 49).

hoofdstuk 4, noot 129 Brusse (2011, 66).

hoofdstuk 4, noot 130 Brusse (2011, 26, tabel 2.1).

hoofdstuk 4, noot 131 Ibid., 105.

hoofdstuk 4, noot 132 Unger (1955, 53).

hoofdstuk 4, noot 133 Ibid., 106.

hoofdstuk 4, noot 134 Brasser (Handschrift, 1754, 82).

hoofdstuk 4, noot 135 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 136 Brusse (2013, 112).

hoofdstuk 4, noot 137 Brasser (Handschrift, 1754, 586-599), van Druenen (1988, 414-426).

hoofdstuk 4, noot 138 Brasser (Handschrift, 1754,  586-599).

hoofdstuk 4, noot 139 Zie o.a. Van Druenen (1988,  415-426). In steden als Rotterdam zien we in de 18e eeuw dat de vertegenwoordigers van de gilden het met betrekking tot de hoeveelheid posities in het stadsbestuur moeten afleggen tegen de trafiqueurs: de eigenaren van de trafieken, vroeg-industriële werkplaatsen zoals bierbrouwerijen en jeneverstokerijen.

hoofdstuk 4, noot 140 Van Woelderen (1948, 15-48).

hoofdstuk 4, noot 141 Paesie (2008,  371-379); Van Woelderen (1948, 15-48).

hoofdstuk 4, noot 142 Brusse (2011,  76-79, 77: grafiek 3.3) betoogt dat de Walcherse steden, in weerwil van de algemeen geaccepteerde visie op de stedelijke economieën van de Republiek in de 18e eeuw zoals onder andere verwoord in het standaardwerk van De Vries en Van der Woude over de periode 1500-1815 (De Vries, 1995), na 1750 zeker geen periode van verval doormaakten. Brusse toont dat aan door middel van een analyse van de beschikbare cijfermatige data voor de steden Middelburg, Zierikzee en Vlissingen. Vanuit het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de onderhavige stadsgeschiedenis kunnen wij die visie voor wat betreft Vlissingen volledig onderschrijven.

hoofdstuk 4, noot 143 Unger (1955,  49-50).

hoofdstuk 4, noot 144 Ibid., 77.

hoofdstuk 4, noot 145 Lambrechtsen van Ritthem (1913, 15), gelezen in: Brusse (2011, 77).

hoofdstuk 4, noot 146 Brusse (2013, 101; 2011,  77-78).

hoofdstuk 4, noot 147 Unger (1955, 49-50).

hoofdstuk 4, noot 148 Ibid., (1955, 53).

hoofdstuk 4, noot 149 Ibid.,  85-87.

hoofdstuk 4, noot 150 Het relaas van de gebeurtenissen in Vlissingen tussen 1795 en 1807 is volledig afkomstig uit het academisch proefschrift van H.J.J. Bijleveld uit 1865 (de Rechtsgeleerde Faculteit der Utrechtsche Hoogeschool) over de juridische aspecten van de verschillende verdragen die in deze periode tussen de Fransen en de Zeeuwen en Vlissingers zijn gesloten. De genoemde bronnen in dit proefschrift zijn, voor zover niet gepubliceerd, ten dele nog te vinden in het Nationaal en Zeeuws archief. Het verslag van Bijleveld dat de onderzoeksvraag, het toetsen van de Franse maatregelen in Zeeland en Vlissingen aan de wetgeving van de Bataafse Republiek en de destijds geldende internationale verdragen, ondersteunt, heeft een hoog journalistiek gehalte met hier en daar een zekere partijdigheid en verontwaardiging, maar wordt grotendeels gedekt door de gebruikte bronnen. We mogen er evenwel vanuit gaan dat de blinde vlekken, die er zeker waren, zijn opgevuld met mondeling of schriftelijk overgeleverde persoonlijke ervaringen. Bijleveld behoorde tot de eerste of tweede generatie na de Franse tijd. Mogelijk was hij familie (geen kleinzoon of achterkleinzoon: zie de genealogie van de adellijke familie Van Bijleveld op onder andere Genealogieonline.nl) van Mr. Cornelis Gerrit Bijleveld die in 1795 deel uitmaakte van de Zeeuwse Commissie die met de Fransen onderhandelde over de status van Zeeland en van Vlissingen in het bijzonder en die in datzelfde jaar werd aangesteld als pensionaris van Veere. Zie o.a.: Van der Aa (1852, 1708-1709).

hoofdstuk 4, noot 151 Zie de bijlagen I en II.

hoofdstuk 4, noot 152 Bepalingen in Bijlage III.

hoofdstuk 4, noot 153 Bijleveld (1865, 32).

hoofdstuk 4, noot 154 Ibid., 37.

hoofdstuk 4, noot 155 Blok (1939,  998-1000, 576, 874, 533, 91).

hoofdstuk 4, noot 156 Zie de bijlage IV voor de details.

hoofdstuk 4, noot 157 500 louis d’or, 40.000 livres aan Franse assignaten en een kredietbrief van 100.000 livres. Uitgangspunt voor de omrekening: 1 louis d’or = 24 livres = 20 gulden.

hoofdstuk 4, noot 158 Ibid.,  212-214: Bijlage bij het verdrag van Den Haag, volledig handelend over de status van Vlissingen.  159 De voor Vlissingen belangrijke artikelen:
-Artikel
13: Il y aura dans la place et le port de Flessengue garnison Française exclusivement, soit en paix soit en guerre, jusqu’à ce qu’il en soit stipule autrement entre les deux nations.
-Artikel 14. Le Port de Flessengue sera commun aux deux nations en toute franchise; son usage sera soumis à un réglement convenue entre les parties contractantes, lequel sera attaché comme supplement au present traité.
Deze artikelen verwezen naar de bijlage waarin ze, in nog eens acht artikelen, verder werden uitgewerkt.

hoofdstuk 4, noot 160 Bijleveld (1865, 61).

hoofdstuk 4, noot 161 Ibid., 65-66. De opmerking over april 1672 laat zien dat op het eind van de 18e eeuw Vlissingen nog steeds landelijk bekend stond als de eerste stad die zich had bevrijd van de Spanjaarden. Het verdwijnen van deze gebeurtenis uit de Vaderlandse geschiedenis zal derhalve gedateerd moeten worden na 1795.

hoofdstuk 4, noot 162 Ibid., 76-77. Brief van Jan David Pasteur, in 1796 commissaris van de Bataafse Republiek in Parijs, aan de (…) ministre des relations exterieurs de la Republique Francaise (…).

hoofdstuk 4, noot 163 Zie ook: Van Druenen (2014-3).

hoofdstuk 4, noot 164 Unger (1955, 59).

hoofdstuk 4, noot 165 Deze werkzaamheden werden zonder overleg met de mensen die er woonden uitgevoerd: hun eigendommen werden verwoest en ze moesten zelf voor nieuw onderdak zorgen. De totale schade die door de betrokkenen werd geleden, bedroeg ongeveer 100.000 gulden. In de officiële berekening die gemaakt was door landelijke functionarissen, staat een bedrag vermeld van 70.075,00 gulden. Bijleveld (pag. 158) merkt, naar ons inzicht terecht, op dat dit een lage schatting was omdat van de landelijke regering een schadeloosstelling werd verwacht.

hoofdstuk 4, noot 166 Ibid., 175, genoemd werd: 1.800 ellen.

hoofdstuk 4, noot 167 De Kanter (1808, 41-47, 72-74, 85-87, 88-94, 116). Zie ook Van Hoek (1808, 3 delen) over het zelfde onderwerp.

hoofdstuk 4, noot 168 De Kanter (1809). Uit 1820 dateert het driedelige werk van Van Hoek dat met iets meer afstand verslag doet van de gebeurtenissen tijdens en na de ramp.

hoofdstuk 4, noot 169 Ibid., 41-42.

hoofdstuk 4, noot 170 De Kanter spreekt van (…) negen tot veertien en meer voeten hoog. Omrekening op basis van de Amsterdamse voet (0,2831 cm.).

hoofdstuk 4, noot 171 Ibid., 43.

hoofdstuk 4, noot 172 Ibid., 46-47.

hoofdstuk 4, noot 173 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 174 Ibid., 72-74.

hoofdstuk 4, noot 175 Ibid., 85-92.

hoofdstuk 4, noot 176 Ibid., 88-94.

hoofdstuk 4, noot 177 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 178 Van Hoek (1810 en 1820). Van Hoek baseert zich op eigen ervaringen, getuigenverklaringen, authentieke documenten en krantenberichten: (…) het gene ik zelf gezien en bijgewoond heb, deels uit de geschrevene berigten van vele mijner waardige Vrienden, voor wier onpartijdige waarheidsliefde ik durf verantwoorden, en aan welke ik hier openlijk mijne dankbaarheid voor het mij medegedeelde betuig; deels uit Authentieke Stukken, die voor mij van het grootste aanbelang waren, en welker mededeeling allezins mijne hier ongeveinsd betuigde erkentenis van verpligting vordert; deels uit de beste en het meest vertrouwen verdienende, zoo Binnen als Buitenlandsche, Nieuwspapieren van dien tijd bijeengezameld. Tijdens de voor Vlissingen belangrijkste dagen, die waarop het bombardement plaatsvond, was Van Hoek een van de toeschouwers (zie aldaar: pagina 142). Zie ook: De Kanter (1814), Van Bree (1945,  61-69), Van Gent (2001) en Van Enthoven (2009). In 2015 verschijnt het tweedelige artikel van T. van Gent over dit onderwerp: ‘Napoleon en de Britse Schelde-expeditie van 1809’ in: Zeeland (voorjaar en zomer 2015).

hoofdstuk 4, noot 179 Van den Hoek begint zijn ooggetuigenverslag met de tekst (…) het verschrikkelijkste, dat, mogelijk, ooit door iemand gehoord werd, en waarvan wij, in de jaarboeken van ons Vaderland, zeker geen voorbeeld vinden. Met siddering vat ik de pen op, om van dit treurtooneel, waarvan ik, bijna onafgebroken van het begin tot het einde, op eene hoogte, op eenen kleinen afstand gelegen, een diep getroffen en weenend aanschouwer was, eene korte schets te geven.

hoofdstuk 4, noot 180 Ibid..

hoofdstuk 4, noot 181 The Letters and Journals of Major T. Marmaduke Wybourn RM, 1797-1813 (bronnenpublicatie uit 2000, Anne Petrides, Kent).

hoofdstuk 4, noot 182 Van Hoek (175-176) schrijft over (…) zogeheeten Machines Infernales, of Helsche werktuigen (…), bestaande uit (…) eene groote koperen Kist, Doos of Trommel, welke met omtrent 500 pond Buskruid gevuld en zoodanig gemaakt en ingerigt is, dat zij, in het water, gelijk met, of even beneden de oppervlakte van hetzelve blijft drijven, waardoor zij niet ligtelijk opgemerkt of gezien wordt. Dit Werktuig der verwoesting wordt aangestoken, op eenen vooraf bepaalden tijd, door middel van een kunstig uurwerk en vuurflot, ‘t geen in eene afzonderlijke kas gesloten is (…).

hoofdstuk 4, noot 183 De ondertekenaars waren: G. Cockburn, Kapitein van zijner Majesteits Schip The Belle Isle, Commandant van de Britsche Flotille. L.M. Long, Kolonel-Adjudant-Generaal. F. Moutonnet, Kapitein van de Artillerie. P. L’Eveque, Kapitein-Commandant van de genie. Het verdrag werd geratificeerd en goedgekeurd door: Chatham, Lieutenant-Generaal commanderende de landmagt. R.G. Strachan, Vice-Admiraal Opper-Commandant van de Zeemagt. L. Monnet, Divisie-Generaal Opper-Commandant der Stad Vlissingen. (Ibid., 182-191).

hoofdstuk 4, noot 184 Ibid.  202-207: lijst met de volledig verwoeste huizen en gebouwen.

hoofdstuk 4, noot 185 Ibid.  218-219: lijst met verwoeste huizen buiten Vlissingen.

hoofdstuk 4, noot 186 Ibid.,  99-100.

hoofdstuk 4, noot 187 Ibid., 142: By heavens! A man who drives the Plough at home is the happier man.

hoofdstuk 4, noot 188 Ibid., 142: The Walls and parapets crowded with the wretched Inhabitants reloicing to see us.

hoofdstuk 4, noot 189 Kerkhoven (1972, 5047), Van Bree (1945,  68-85), De Kanter (1814).

hoofdstuk 4, noot 190 Kerkhoven (1972, 14).

hoofdstuk 4, noot 191 Een Engelse ofcier schreef hierover: Every half-hour it rains a true cold winter rain; the sun then breaks out, and throws us all into a perspiration; this will continue about an hour, when the heavens are again overclouded, and the cold rain recommences. The constitution of Hercules could not support such a climate. (Letters from Flushing (by an offcier of the eighty-rst regiment), 1809, 180-181).

hoofdstuk 4, noot 192 Brusse (2013, 125). Zeeuwen waren in een bepaalde mate immuun tegen malaria. Toch vielen ook zij tijdens de epidemieën in 1719, 1727,  1779-1783 en 1807-1808 op aanzienlijke schaal ten prooi aan deze ziekte, zij het niet zo talrijk als de niet-Zeeuwen in de provincie. Later in de 19e eeuw waren er nog enkele uitbraken die epidemische vormen aannamen: 1826, 1846, 1848, 1849. De Bree (1945, 70-71) presenteert een tabel waaruit blijkt dat de inwoners van Middelburg, meer dan 16.000, per maand in deze periode juli tot en met september maar 21 mensen verloren: één per vier dagen terwijl de Engelsen er enkele tientallen verloren.

hoofdstuk 4, noot 193

Datum

officieren

onder-

soldaten

 

 

officieren

 

 13 september 1809

 220

 348

 7.626

 13 september 1809

 217

 380

 8.684

 13 september 1809

 213

 382

 9.046

Tabel: aantallen ziektegevallen in het Engelse leger op Walcheren in september 1809. De Bree (1945-71).

hoofdstuk 4, noot 194 Er waren wel Franse plannen om tot een nieuwe invasie over te gaan, maar deze werden vertraagd door de voorbereidingen en omdat de aandacht steeds meer op verschillende fronten van het rijk van Napoleon moest worden gericht. (Kerkhoven, 1972, 25).

hoofdstuk 4, noot 195 Unger (1955,  60-62), Sakkers (2004, 28-41), Grol (1931, 61).

hoofdstuk 4, noot 196 De Kanter (1814,  16-16a).

hoofdstuk 4, noot 197 Grol, (1931, Vlissingsche Courant, 14 maart, 1).

hoofdstuk 4, noot 198 Weber (1997, 16).

hoofdstuk 4, noot 199 Ibid., 18.

hoofdstuk 4, noot 200 Grol (1931, 59-60), Unger (1955, 58).

hoofdstuk 4, noot 201 Ibid.: respectievelijk 39,3 en 14,6 el.

hoofdstuk 4, noot 202 Ibid., 60, Unger (1955, 58). Een vloeddeur is een sluisdeur die bij vloed (inlopend buitenwater) het binnenwater keert. Deze deur vormt, in een paar met een tweede vloeddeur, de naar de zee gekeerde zijde van de sluis. De ebdeur is een sluisdeur die, ook samen met een tweede ebdeur, bij eb (aflopend buitenwater) het binnenwater keert. de ebdeuren zijn naar de havenkant van de sluis gericht. Zie ook: GTB (1864-2010, de betreffende lemma’s).

hoofdstuk 4, noot 203 Het aantal van vijf Admiraliteiten was in 1597 vastgelegd door de Staten-Generaal. De vestigingsplaatsen bleven gedurende de twee eeuwen daarna dezelfde: De Maze (Rotterdam), Amsterdam, Friesland (Dokkum, vanaf 1645 Harlingen), Zeeland (Middelburg), Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen). In Vlissingen zetelde een admiraliteitsraad.

hoofdstuk 4, noot 204 Brusse (2013, 106).

hoofdstuk 4, noot 205 Grol (1931, 59-61).