(45) De Vlissingse Admiraliteit

(of: Hoe Vlissingen haar vooraanstaande positie verknalde)
Vlissingen werd na de gebeurtenissen van 6 april 1572 door Willem van Oranje ruim beloond voor de voortrekkersrol die de stad speelde in de opstand tegen de Spanjaarden. Er mocht een nieuwe haven worden gebouwd, de stad kreeg een stem in de vergaderingen van de Staten van Zeeland en het recht op de civiele en criminele rechtspraak over zuidelijk Walcheren. Er kwamen gunstige tolrechten en er werden officiële instellingen gevestigd binnen de stadsmuren.

Twee van die instellingen waren de Zeeuwse Admiraliteit en het Prijzenhof, een rechtbank die de kaapvaart in goede banen moest leiden en zou gaan beslissen over de bestemming van de buitgemaakte schepen, de opvarenden en de ladingen. Vlissingen had dus in korte tijd een zeer eervolle en vooraanstaande positie weten te bemachtigen in de oorlog tegen Spanje en in de machtsstructuur die bepaalde op welke manier de inkomsten uit de kaapvaart moesten worden verdeeld. Die inkomsten waren voor Zeeland een economische factor van betekenis geworden omdat de handel en de visserij in deze eerste jaren van vrijheid nagenoeg tot stilstand waren gekomen. De inkomsten waren zo belangrijk dat al in 1575 aan de reguliere koopvaardij werd gevraagd om ook een steentje bij te dragen aan de kaapvaart. Deze vraag was niet aan dovemansoren gericht. Door de oorlog viel er niet veel of alleen met gevaar, handel te drijven. Veel reders besloten daarom in te gaan op het verzoek van de Admiraliteit. Zij zagen ook in dat het veroveren en verkopen van een vijandelijk vrachtschip en haar lading lucratiever was dan het op reguliere wijze vervoeren van producten van de ene havenstad naar de andere. En daarmee werd de kaapvaart een legale en geaccepteerde economische activiteit. Het Prijzenhof, dat er een jaar eerder was dan de Admiraliteit, heeft slechts twee jaar bestaan, van april 1575 tot april 1577. In die periode werden er over maar liefst 258 gekaapte schepen vonnissen geveld. Aan belastingen hierover kon 72.000 pond worden geïncasseerd. Daarnaast had men 85.000 pond verdiend aan het heffen van tol over de handel met de vijand. In 1585 kwam de Admiraliteit weer terug in de stad. De Vlissingse bestuurders gingen echter steeds vaker hun eigen weg en pleegden weinig overleg met de Staten van Zeeland. De leden neigden nogal eens naar het bevoordelen van zich zelf en hadden vaak financiële belangen in de kaperschepen. Bovendien werden er steekpenningen aangenomen. Ook zou de Vlissingse kaapvaart personeel van laag allooi aantrekken: lieden die weinig op hadden met regels en het liefst alles in eigen zak staken. De kaapvaarders van Vlissingen neigden dus nogal eens naar de kant van de zeeroverij en de buitgemaakte schepen werden niet zelden in vreemde havens te gelde gemaakt. Onder meer door een sterke lobby van Middelburg werd de Zeeuwse Admiraliteit in 1586 weggehaald uit Vlissingen en gevestigd in de buurstad.