8. Vrouwen en dochters afstaan? Mooi niet!

Hoe de aankondiging van nieuwe inkwartieringen de woede wekte van de Vlissingers.
Peter van Druenen

In de volgende drie afleveringen van dit feuilleton worden de gebeurtenissen op 6 april 1572 gereconstrueerd. Het was, zoals de afgelopen weken op deze plaats is aangetoond, een geplande, op economische doeleinden gebaseerde en goed georganiseerde afrekening met de onderdrukkende macht.

In 1571 was de dreiging van een opstand, gesteund door een vijandelijke aanval van buitenaf zo groot geworden, dat Alva besloot om de verdediging van Vlissingen te versterken. Hij koos voor de stationering van een aanzienlijke troepenmacht in de stad en in de citadel. Zo kon hij de hele kuststrook tussen Vlissingen en Rammekens goed in de gaten houden. De fundamenten van de citadel werden dat jaar nog gelegd en korte tijd later, begin 1572, was voor de landvoogd de tijd aangebroken om daarnaast de kwaliteit van de in Vlissingen gelegerde manschappen te verhogen. De enkele honderden Waalse soldaten moesten plaats gaan maken voor een 1.000-tal Spaanse collega’s. Nadat de voorbereidingen waren afgerond, zond hij begin april vanuit Bergen op Zoom een aantal schepen, met aan boord de soldaten onder leiding van Osario Angelo, naar Vlissingen. Zij kwamen daar op zaterdagavond 5 april aan en wilden direct aan land gaan. Met de Walen die in Vlissingen waren ingekwartierd, was afgesproken dat die een handje zouden helpen. Daarna moesten ze de stad verlaten om plaats te maken voor hun Spaanse collega’s.

Het bereiken van de haven bleek die avond echter onmogelijk vanwege de noordwesten wind die van de kust af stond, en dus de slechtst mogelijke was om Vlissingen te bereiken. De schepen gingen daarom voor anker in afwachting van betere omstandigheden. De volgende ochtend vroeg, het was de eerste paasdag, arriveerden de door Alva gestuurde kwartiermakers bij het gemeentehuis. Ze wilden onderhandelen met de stadsregering over de wijze waarop de soldaten zouden worden ingekwartierd en onderhouden. De burgemeester van Vlissingen, Adriaan Ysemans en zijn bestuur hadden zich voorgenomen om de delegatie netjes te ontvangen en de onderhandelingen als het even kon, niet uit de hand te laten lopen. Deze houding werd door de Vlissingse bevolking niet op prijs gesteld en beoordeeld als een teken van machteloosheid. Het liefst hadden ze gezien dat de kwartiermakers direct de stad uit waren gezet. Wanneer de inkwartieringen doorgang zouden vinden, was Vlissingen volgens hen ten dode opgeschreven, een gedachte die hout sneed.

De aanwezigheid van de Walen die, vergeleken met de nieuwe groep soldaten, veel minder in aantal waren, had de stad en haar burgers veel geld gekost. Voor het stadhuis, dat in 1572 was gevestigd in een pand op de hoek van de Breestraat en de haven, verzamelde zich nu een woedende menigte die de stadsregering luidkeels van verraad beschuldigde. Het verhaal gaat dat een van de kwartiermakers het woord nam en vertelde dat iedereen die een huis had, soldaten moest gaan huisvesten. Ook moesten ze zorgen voor eten en drinken en hun vrouwen en dochters afstaan. Vooral dat laatste was aanleiding tot grote woede bij de toehoorders, die steeds luidruchtiger werden en dreigden het stadhuis binnen te gaan en daar de sleutels op te eisen van de opslagplaats van wapens en munitie. Op dat moment wist men al dat de Spaanse schepen op de Vlissingse rede lagen, in afwachting van een gunstige wind om de haven binnen te varen. Het verjagen van de vloot leek de beste manier om te voorkomen dat de soldaten daadwerkelijk aan land kwamen. Wanneer dat eenmaal gebeurde, waren de Vlissingers kansloos. Toen de sleutels niet werden gegeven door de stadsregering, die klaarblijkelijk de kat nog even uit de boom keek en zelf geen vuile handen wilde maken, trok de meute naar de haven en forceerde daar de sloten van de opslagplaatsen.

Volgende week: Hoe de enige gewonde Vlissinger thuis een geweer ging halen. 

Afbeelding: Gewapende Spanjaarden vallen een huis binnen, Boëtius Adamsz. Bolswert, naar David Vinckboons, 1610 (Rijksmuseum, Amsterdam).

7. Waarom was Johan van Kuyk eigenlijk in de stad?

Hoe een bondgenoot van Willem van Oranje al vóór 6 april in de stad was om voorbereidingen te treffen voor de Vlissingse Opstand.

Peter van Druenen

Een grote, maar nog steeds niet beslissende, motivatie voor de opstand ging uit van de op 29 maart hervatte werkzaamheden aan de citadel van Alva. Hiertoe liet de Spaanse architect op verschillende plaatsen de stadsmuren openbreken. Het kasteel zou gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de stadsmuren komen te liggen. Daarnaast heeft de komst van de drie kwartiermakers een zekere rol gespeeld in het motiveren van de Vlissingers om warm te lopen voor de opstand. Zij stelden zich bepaald niet bescheiden op, zowel op straat als in het stadhuis, en hun agressieve houding moet kwaad bloed hebben gezet.

De druppel die uiteindelijk de emmer deed overlopen en die dus ook een sterk motiverend effect had, was natuurlijk de aankomst van de vloot van Alva voor de rede van Vlissingen. Al deze prikkels stonden los van de invloed die het bericht over Den Briel zou hebben gehad en waren stuk voor stuk sterker en motiverender. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat de Vlissingse opstand al langer van te voren was uitgedacht en voorbereid. Misschien dat alleen het tijdstip nog niet bekend was, maar zelfs dat valt te betwijfelen.

Wel aanwezig op 2 april was een van de latere leiders van de opstand, Johan van Kuijk, heer van Erpt. Van Kuijk behoorde tot de lagere adel en was, waarschijnlijk vanuit die positie, een verklaard tegenstander van het toenemen van de centrale macht die in de Nederlanden namens Philips de Tweede werd uitgeoefend door diens landvoogd Alva. Van Kuijk, die in april 1566 behoorde bij het eedverbond der edelen die aan de landvoogdes Margaretha van Parma door middel van een smeekschrift vroeg om opheffing van de inquisitie, stond in contact met Willem van Oranje, maar de band tussen de twee zou pas na 1572 hechter worden en uitgroeien tot vriendschap.

De vraag is nu natuurlijk waarom Johan van Kuijk in Vlissingen was in de eerste week van april 1572 en mogelijk al eerder. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij kwam om steun te verlenen aan de op handen zijnde opstand. Als edele zou hij daarvoor niet alleen de capaciteiten moeten hebben, maar ook het gezag dat nodig was om leiding te kunnen geven aan de opstandelingen, die niet waren opgeleid voor dit soort activiteiten. Als deze veronderstelling waar is, dan moeten we de vraag stellen of Van Kuijk dit op eigen initiatief deed. Het was immers mogelijk dat de plannen vroegtijdig waren uitgelekt. Trouw en verraad lagen dicht bij elkaar en bij een opstand moesten meerdere mensen worden betrokken. De kans op een lek was daarom aanzienlijk. Van Kuijk hoorde van de plannen en reisde af naar Vlissingen waar hij het gesprek aanging met de leiders van de opstand in wording. Het kan ook dat hij was gevraagd door de Vlissingers of in opdracht handelde van Willem van Oranje. Hoe dan ook, de gedragingen van Van Kuijk op de dag van de opstand wijzen erop dat hij naar de stad was gekomen met maar één doel: de opstand tot een goed eind brengen: hij voerde het oproer aan, hield de toespraken, gaf de bevelen en zorgde ervoor dat de protestantse en de rooms-katholieke optochten samenvloeiden tot één massale volksopstand.

Volgende week: Hoe de aankondiging van nieuwe inkwartieringen de woede wekte van de Vlissingers.

Afbeelding: Het aanbieden van het Smeekschrift door het verbond van edelen, waaronder Johan van Kuyk, aan de hertogin van Parma in 1566 (ets, Rijksmuseum, Amsterdam).

6. Was het wel 6 april?

Hoe de Vlissingse Opstand al lang van te voren was voorbereid.
Peter van Druenen 

De eerste week van de maand april 1572 was er een van groot historisch belang, niet alleen voor Vlissingen, maar ook voor de ontwikkeling van de nieuwe Republiek, voor Willem van Oranje en zijn volgelingen en voor de Spaanse koning die zijn repressieve aanpak van de opstandige provincies in zijn rijk bestraft zag met een opstand die serieuze vormen begon aan te nemen. Konden de koning en zijn landvoogd de gemakkelijke inname van Den Briel door de watergeuzen op 1 april nog afdoen als een inschattingsfout, de opstand in Vlissingen was er een die het koppel echt aan het denken zette. Blijkbaar was er zoveel draagvlak onder de plaatselijke bevolking, die zich bovendien gesteund voelde door de verwachting dat er hulp zou komen van de kant van Willem van Oranje, dat de stad die door Karel de Vijfde werd gezien als de ‘sleutel van de Nederlanden en de doorgang voor de hele wereld’, in korte tijd van binnenuit kon worden veroverd op de Spanjaarden.

Alarmerend waren de berichten over de eerste dagen na de Vlissingse opstand, toen duidelijk werd dat er geen chaos was ontstaan in de stad. Integendeel, bandeloosheid of plundering waren niet voorgekomen, de stadsregering kon grotendeels blijven zitten en al op 6 april werd er een comité van hoplieden benoemd waarin vier vooraanstaande Vlissingers zitting kregen: Jaques Swijse, Jan de Moor, Leis Gillese Leest en Jacob Langestraet. Klaarblijkelijk was de opstand goed voorbereid en stond de burgerij, van arm tot rijk en van eenvoudig tot vooraanstaand, klaar om de regie in handen te nemen. Philips en Alva hadden dus te maken met een doordachte opstand die erin had voorzien dat de bezetters uit de stad werden verdreven en dat de Vlissingers nog diezelfde dag wisten waar ze aan toe waren. Alleen al het gerucht dat de Prins van Oranje hen steunde en klaar stond om met zijn troepen de stad te komen versterken, was voldoende motivatie geweest om door te zetten. Dat die steun er later in april daadwerkelijk kwam, deed eigenlijk niet meer ter zake voor de koning en de landvoogd.

Er was in de opstandige Nederlanden een nieuwe kracht opgewekt die in niets meer leek op voorgaande revoltes tegen eerst het keizerlijke en nu het koninklijke gezag. Om deze redenen wordt het tijd om het beeld dat bestaat van die zesde april, namelijk dat het een spontane opstand was, slechts ingegeven door ergernis van de plaatselijke bevolking, wat bij te stellen.

We moeten daarom ook vraagtekens zetten bij de datum zelf: 6 april kan in de boeken blijven staan als de dag waarop de opstand eindigde, maar zeker niet als de dag waarop ze begon. De enige Vlissingse ooggetuige van wie een document bewaard is gebleven, Joris de Raed van Nieukerke, in 1572 rector van de Latijnse school in de stad, noemt namelijk expliciet woensdag 2 april als de dag waarop de opstand in Vlissingen begon. Op die dag waren er nog geen Spaanse kwartiermakers in de stad en was de vloot nog onderweg.

Ook het idee dat het een opstand was van de protestanten tegen de katholieken mag van tafel. We stelden al eerder vast dat deze geloofsrichtingen in Vlissingen meer gezamenlijke belangen hadden dan tegengestelde, maar gaan nu een stap verder: de Vlissingse opstand was het resultaat van een nauwe samenwerking tussen de twee kerken waarbij de rooms-katholieke clerus in de stad een actieve en zelfs opruiende rol speelde en waarbij de plaatselijke overheid nauwelijks iets deed om de stad in Spaanse handen te houden.

Volgende week: Hoe een bondgenoot van Willem van Oranje al vóór 6 april in de stad was om voorbereidingen te treffen voor de Vlissingse Opstand.

Afbeelding: Inferioris Germaniae Provinciarum (Leiden 1643). Het opschrift is een uitspraak van Karel de Vijfde.

5. Huh? Den Briel?

Hoe kan worden aangetoond dat de inname van Den Briel weinig invloed had op de Vlissingse Opstand. 
Peter van Druenen 

De geschiedenis van de dag zelf, 6 april 1572, versterkt het beeld dat de opstand goed was voorbereid en zich vooral richtte op het wegnemen van de bedreigingen voor de stad, haar inwoners en haar economie. Katholieken en protestanten trokken schouder aan schouder met elkaar op, net als burgers en magistraten en armen en rijken. Niet het geloof was leidend, maar het welzijn van de stad. Niet de verschillen stonden voorop, maar de overeenkomsten. Over de datum waarop de opstand begon, is veel onduidelijkheid. Hiermee is door de meeste kroniekschrijvers en historici wat gemakzuchtig omgegaan. 

Op paaszondag 6 april 1572 zou het allemaal zijn gebeurd: zowel de aanleiding als de opstand zelf. De werkelijkheid was anders, in elk geval genuanceerder. Om meer inzicht te krijgen in de werkelijke gang van zaken moeten we, na de al te dominante aanname dat het geloof een belangrijke rol speelde, nog een andere mythe de wereld uit helpen, namelijk de rol die de inname van Den Briel zou hebben gespeeld in de Vlissingse opstand. In de officiële geschiedschrijving was het deze gebeurtenis die Alva ertoe aanzette een vloot met 1.000 soldaten naar Vlissingen te sturen om te voorkomen dat de voor de verdediging van de Nederlanden zo belangrijke strategisch gelegen havenstad in handen van de Prins van Oranje zou vallen. Aan de andere kant zou Vlissingen door Den Briel zijn geïnspireerd tot haar eigen opstand. Beide aannames berusten op verkeerde inzichten.

Er zijn minstens drie argumenten waarmee kan worden aangetoond dat de gebeurtenissen weinig tot niets met elkaar te maken hadden, behalve dat ze in dezelfde week plaatsvonden. In de eerste plaats moeten we vaststellen dat de inname van de beide steden, voor wat betreft de aanleiding en het verloop, volledig op zichzelf stonden. Den Briel werd bij toeval ingenomen door een legertje watergeuzen van wie de meesten nog nooit in de stad waren geweest, terwijl Vlissingen door de Vlissingers zelf bevrijd werd van een grote groep soldaten, die de stad zoveel overlast bezorgden dat het gewone leven in de stad daar ernstig schade van ondervond.

In de tweede plaats had Alva al veel eerder besloten Vlissingen te gaan versterken. Zo was hij begonnen met de bouw van de citadel en arriveerde er op 3 april een groep Spaanse kwartiermakers in Vlissingen om de komst van 1.000 Spaanse soldaten en het vertrek van hun Waalse collega’s voor te bereiden. Het is waarschijnlijk dat Alva pas op 3 april, en of nog later, hoorde van de inname van Den Briel. De snelste manier om een bericht over te brengen, was met behulp van paarden. Het tijdsbestek waarin het bericht kon worden overgebracht was afhankelijk van de afstand en de hoeveelheid hindernissen onderweg. Alva zetelde in 1572 in Brussel en tussen deze stad en Den Briel lagen tal van obstakels, vooral water. De boodschapper, en die is er zeker geweest, deed er meerdere dagen over om het bericht over te brengen. Alva kan dus nooit voor 3 april hebben geweten van de val van Den Briel, hooguit op de dag zelf, maar waarschijnlijk veel later. Alleen al daarom was het onmogelijk dat dit voor hem de reden was om Vlissingen te gaan versterken. Daarnaast gingen er, in die tijd, weken voorbij voordat er een strategisch plan was gemaakt, 1.000 soldaten waren gevonden en ingescheept en een groep kwartiermakers was geïnstrueerd en op pad gestuurd. De kwartiermakers, die op 3 april in Vlissingen arriveerden, waren dus al veel eerder vertrokken en hun missie was al weken, zo niet maanden, eerder voorbereid. Dat was ook het geval met de vloot die 6 april voor de rede van Vlissingen arriveerde.

Het derde argument waarmee we het vermeende verband tussen de innamen van Den Briel en Vlissingen op losse schroeven kunnen zetten, wordt geleverd door de Vlissingers zelf. Mogelijk dat zij die week al hadden gehoord van de gebeurtenissen in Den Briel. De vraag is of dit het verschil uitmaakte tussen opstand of geen opstand omdat zij immers al eerder waren begonnen met de voorbereidingen. Het is goed mogelijk dat er een extra motiverende werking uitging van het bericht, maar meer invloed was er zeker niet.

Volgende week: Hoe de Vlissingse Opstand al lang van te voren was voorbereid.

Afbeeldingen:
- De inname van Den Briel door de watergeuzen, 1 april 1572 (ets van Frans Hogenberg, Rijksmuseum, Amsterdam).
- Portret van Fernando Álvarez de Toledo (1507-1582). Door Antonis Mor (Prado Madrid).