Met Vlissingse Fles onderscheiden historicus alweer bezig met proefschrift. Peter van Druenen kijkt terug op een bewogen, maar mooi 2015
VLISSINGEN - Peter van Druenen heeft zaterdag uit handen van burgemeester Letty Demmers de Vlissingse Fles gekregen. Hij kreeg ‘de onderscheiding voor mensen die een bijzondere bijdrage leveren aan Vlissingen’ voor zijn monumentale stadsgeschiedenis ‘Vissers, Kapers, Arbeiders’, die bij de opening van het jubileumjaar in april werd gepresenteerd.
DOOR EUGÈNE DE KOK
Het was dan ook niet meer dan logisch Peter van Druenen te eren voor aanvang van het concert van de Vlissingse Oratorium Vereniging in de Sint Jacobskerk, de afsluiting van ‘Vlissingen 700 jaar stadsrechten’. De Vlissinger kijkt op een bewogen, maar mooi jaar terug. De presentatie in een volle Sint Jacobskerk was het eerste hoogtepunt. “Veel boekpresentaties vinden plaats in een achterafzaaltje met 30, 40 man. Ik had 800 mensen voor me. Ik had gevraagd mijn verhaal voor dat van Herman Pleij te mogen doen”, lacht hij. “Anders was de kans groot dat ik was weggeblazen.” Van Druenen bewaart de mooiste herinneringen aan het moment na de presentatie. “Ik zag een rij van 40, 50 mensen staan voor de tafel waar de boeken werden verkocht. Dat was een heerlijk gezicht.”
De Zeeuwse Boekenprijs ziet hij als zijn tweede hoogtepunt van 2015. Van Druenen werd zowel voor de juryprijs als publieksprijs net gepasseerd. “Daar baalde ik van, maar elk genomineerd boek had een ambassadeur. Over mijn boek hield hoogleraar Arjan van Dixhoorn voor de bekendmaking een toespraak. Hij zei dat het op wetenschappelijk gebied van on-Nederlands niveau was. Daar was ik zeer blij mee, want de wetenschappelijke kwaliteit is altijd het belangrijkste voor mij geweest. De wetenschap is namelijk mijn toekomst”, vertelt de 63-jarige Vlissinger, die in alle drukte rondom de stadsgeschiedenis dit jaar ook nog besloot tijdelijk terug te keren als directeur van zijn bedrijf Mixcom Media Group in Zwolle.
Vuistdik
Er zijn inmiddels zo’n 2200 exemplaren van ‘Vissers, Kapers, Arbeiders’ over de toonbank gegaan, een uitzonderlijk hoog aantal voor een vuistdik, wetenschappelijk boek. “Ik heb het naar zo’n tien tijdschriften gestuurd en inhoudelijk zijn alle reacties vrij lovend”, zegt Van Druenen. “Zelf kijk ik met een goed gevoel terug op het hele project. Voor uitgeverijen was dit boek in deze vorm te duur; je kunt er een spijker mee in de muur slaan, omdat het van optimale kwaliteit is. Na een paar gesprekken heb ik besloten het zelf te doen, maar wel op een nieuwe manier. In aanloop naar de presentatie heb ik gebruik gemaakt van social media zoals Facebook en mijn blog, gedrukte sociale media in de vorm van de Vlissingse Bode, waarin ik drie jaar lang elke week een verhaal heb gepubliceerd, en ik heb elke maand een lezing gegeven. Zo heb ik een klantenkring opgebouwd. Het is een nieuwe manier van uitgeven, maar wel eentje die heeft gewerkt.”
Een boek is een boek
Ook na de presentatie pakte Van Druenen het onorthodox aan. Op zijn website www.vlissingen700.nl publiceerde hij naast de voorstudies en verhalen uit de Vlissingse Bode het complete notenapparaat, het register en hij bood lezers de kans om te reageren en fouten door te geven. “Veel wetenschappers zitten nog te veel in het stramien van een boek is een boek. Ik zie het boek en de website als één geheel.” Volgens Van Druenen zouden wetenschappers en uitgevers een voorbeeld aan zijn aanpak moeten nemen. “Het is bijna stuitend om te zien hoe weinig er gebruik wordt gemaakt van de kansen die internet biedt. Als ik het zie, waarom zij dan niet? Ze durven te weinig buiten de lijntjes te kleuren.” Van Druenens nieuwe proefschrift over migratie in de 16e en 17e eeuw moet helemaal digitaal verschijnen. Hij is bezig met het ontwikkelen van een instrument om alle cijfers zo overzichtelijk mogelijk en in samenhang te presenteren. Hij hoopt het proefschrift, ondanks zijn drukke werkzaamheden, binnen afzienbare tijd te publiceren. “Er kwamen in de 16e en 17e eeuw ontzettend veel mensen vanuit Vlaanderen naar Zeeland, echt honderdduizenden. Binnen twintig jaar vormden zij de helft van de toenmalige bevolking. Ik wil in mijn proefschrift bewijzen dat we onze Gouden Eeuw voor een groot deel aan hen hebben te danken.”
Bron: De Vlissingse Bode, editie 22 december 2015
Foto: Peter Gielissen
Het boek 'Kapers, Vissers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten', geschreven door Peter van Druenen, is te koop bij de boekhandel en online te bestellen via: http://vlissingen700.blogspot.nl/p/home.html.
(151) Tachtig Plagen
Vlissingen kende tussen 1875 en 1931 een zeer sterke groei van het aantal inwoners en daarmee van het aantal huizen in de stad. De belangrijkste motor hiervan was de scheepswerf De Schelde. Gedreven door bedrijfsbelang namen zij keer op keer het initiatief voor de totstandkoming van huizen, straten en complete wijken. Immers, arbeid was de belangrijkste kapitaalfactor en moest voor een groot deel van buiten de stad worden aangetrokken. In de eerste jaren kon worden volstaan met een handjevol ervaren werklieden uit Zuid-Holland, aangevuld met het nog in Vlissingen aanwezige arbeidspotentieel van de opgeheven marinewerf. Op het eind van de jaren 70 was dit niet meer genoeg en moest personeel worden geworven buiten de stad en de provincie. Pendelen was in die tijd uitgesloten vanwege de lange werktijden en de reistijden, dus de beste optie was verhuizing, inclusief eventuele gezinsleden. Omdat de ambtelijke wegen traag waren, zeker voor woningbouw, besloot de directie van de werf vanaf het begin zelf huizen te bouwen en te gaan verhuren. De eerste 13 woningen werden al in 1876 gebouwd, op het terrein van de werf, in de Walstraat achter de smederij. Twee jaar later volgden een tiental woningen tegen de muur van de Willem III-kazerne.
In 1882 werden er maar liefst 91 arbeiderswoningen gebouwd aan het marinedok. Voor deze eerste nieuwe wijk in Vlissingen sinds 1613 moest een deel van de vestingwerken worden gesloopt. In de volksmond werd de wijk De Tachtig Plagen genoemd, een naam waarvan de herkomst niet duidelijk is. De huisjes bestonden uit één verdieping en een open zolder en werden in 1887 aangesloten op het toen splinternieuwe duinwaterleidingnet. De Tachtig Plagen groeide uit tot een echte volkswijk met grote gezinnen, waar veel armoede heerste, maar waar de inwoners een sterke onderlinge band hadden. Op de straten was het nooit echt stil, overdag door de massa’s spelende kinderen, ’s avonds door de volwassenen die met elkaar kletsten, feestten en dronken. Korte tijd later volgden nieuwe woningcomplexen aan de Cornelis Lampsinsstraat, de De Ruyterstraat en de Glacisstraat. In 1892 kon de gemeente het oostelijk deel van Het Eiland kopen, de landtong tussen de Westerschelde en de twee binnenhavens. Hierop werd grootschalig gebouwd: in 1902 woonden er meer dan 2.000 mensen, voornamelijk werknemers van de Spoorwegen en de S.M.Z. en van de Provinciale Stoombootdiensten, de marine en de havens. De mensen die er gingen wonen, waren dus vlak bij hun werk. Ook ’t Eiland groeide uit tot een hechte gemeenschap, met de kenmerken van een dorp: er waren winkels, cafés en ruimtes voor het bloeiende verenigingsleven.
(150) Een gewelddadige prediker
In de zevende eeuw was Zeeland, maar ook het noorden van Vlaanderen, nog woest en behoorlijk ledig. Dat kwam omdat het gebied toen al de delta vormde van de Schelde en de Leie, rivieren die er samen met de zee voor zorgden dat menselijk leven zwaar en zelfs bijna onmogelijk was. De Westerschelde was een getijdengebied en bestond nog niet als benedenloop van de rivier de Schelde. Die liep noordelijker, ongeveer waar nu de Oosterschelde is. De weinige mensen die er wisten te overleven, deden dat met behulp van eenvoudige landbouw, waaronder schapenteelt. De delta werd zelden bezocht door reizigers. En dat kwam niet alleen door de barre omstandigheden. Het gebied werd namelijk van de rest van Europa gescheiden door twee enorme en bijna ondoordringbare oerbossen. Aan de oostkant lag het Kolenwoud, door de Romeinen ooit Silva Carbonaria genoemd omdat ze er steenkool vandaan haalden. In het zuiden lag het Vlaamse woud dat eigenlijk een vertakking was van het Kolenwoud en dat zich dwars door Vlaanderen naar de kust uitstrekte.
Wie wel in de delta kwamen, waren christelijke predikers, zoals Willibrord. De kroniekschrijver Alcuin (735-804) schreef 100 jaar na de dood van Willibrord (ca. 658 – ca. 739) diens levensverhaal. Daarin staat de reis beschreven die de Engelse missionaris maakte naar Walcheren. Alcuin heeft het over een dorp dat Walichrum heette en alle kroniek- en geschiedschrijvers zijn er tot op heden vanuit gegaan dat hiermee Walcheren wordt bedoeld, al is er geen directe bron die dit bevestigt. In de tekst van Alcuin staan geen geografische namen en beschrijvingen die in deze richting wijzen. Latere middeleeuwse schrijvers koppelden Walichrum of Walacria aan een dorp waar in de Romeinse tijd de godin Nehalennia werd vereerd. Dankzij de archeologische vondsten vanaf de 17e eeuw weten we inmiddels zeker dat er bij Domburg een tempel heeft gestaan die was gewijd aan deze godin. Dit pleit voor de bovenvermelde veronderstelling dat met Walichrum, Walcheren werd bedoeld. Middeleeuwse schrijvers plaatsen het verhaal van Alcuin waarin Willibrord een heidens altaar vernielt niet in Walichrum, maar in Westcapelle. In Vlissingen is Willibrord nooit geweest omdat het dorp, laat staan de stad nog niet bestond.
De bisschop stond bekend om zijn gewelddadige aanpak van ongelovigen waarbij hij een voorkeur had voor het vernielen van heidense heiligdommen. Ook op Walcheren bestonden dit soort plaatsen, waarvan er één door de heilige man met de grond gelijk werd gemaakt. De bewaker die dat wilde verhinderen, moest dat met een zware mishandeling bekopen. Willibrordus had weinig succes met zijn missie. De eerste kerkjes in Zeeland verschenen pas omstreeks het jaar 1000, 300 jaar later. De bewoners van het eiland stonden in de vroege Middeleeuwen bekend als ruw en onbeschaafd en niet ontvankelijk voor welke bekering dan ook. De bisschop overleefde zijn reis, een geluk dat zijn collega Bonifatius ruim een halve eeuw later in Dokkum niet was beschoren. Zoals bekend werd deze, samen met zijn 52 reisgenoten, door de Friezen aldaar op een gruwelijke wijze afgeslacht.
(149) Verzetshelden
Het Vlissingse verzet tegen de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog had nooit grote, laat staan heroïsche vormen aangenomen. Uiteraard was er her en der sprake van kleine, individuele vormen van verzet, zoals bij De Schelde waar af en toe sprake was van sabotage en diefstal, een echte organisatie ontbrak. Misschien kwam dat omdat de meeste Vlissingers die in de stad waren achtergebleven, gewoon waren betrokken bij het arbeidsproces en daarmee bij het leven van alledag. Misschien leefde er, net als in de Franse tijd, een zekere weerstand tegen de voortdurende bombardementen van de Engelse bevrijders die honderden mensenlevens eisten en de stad geleidelijk aan in de as legden. Het was zeker niet zo dat de Vlissingers zich om deze reden achter de bezetters schaarden of dat de N.S.B. meer sympathie kreeg. Integendeel: de weerstand tegen de Duitsers werd er niet minder om, maar leidde nooit tot grootschalig en georganiseerd verzet. Wel hield een aantal Vlissingers zich bezig met het verzamelen van informatie over de Duitse verdedigingsstellingen. In de stad was dat onder andere de directeur van de S.M.Z., K.G. Bron, daarbij geholpen door de gemeenteambtenaar J.C. Corver. Het duo opereerde onder de schuilnaam Alexander. Zij verzamelden vooral informatie over het vliegveld, de Scheldewerf, de scheepsbewegingen in de havens en de Duitse marineschepen. De informatie moest uiteindelijk in Londen belanden, een ingewikkeld karwei dat over verschillende schijven liep en dat zo goed en kwaad als het kon werd gecoördineerd door de I.D., de Inlichtingendienst. Deze organisatie ging in 1942 na een reeks van arrestaties over in een nieuwe landelijk opererende spionagegroep: de Dienst-Wim, waarbij ook weer enkele Vlissingers waren betrokken. K.G. Bron behoorde tot de arrestanten en stierf later in een Duits kamp. Zijn partner Corver was de dans ontsprongen en dook onder in Vlissingen, waar hij ging meewerken aan het illegale nieuwsblad De Vrije Scheldestroom. Daarnaast was hij waarschijnlijk betrokken bij een ander blad, Overzicht der Nieuwsberichten, dat werd gedrukt in een oplage van 1.000 en waaraan ook een andere onderduiker, J.R. Geijbels meewerkte. Beide periodieken waren tot stand gekomen op initiatief van melkboer en verzetsman W. Poppe.
De laatste was, samen met een aantal andere Zeeuwse verzetsmensen, onder wie de Vlissingers Jan van Alten en Irene Doornbosch, betrokken bij de overval op het distributiekantoor in Sint Laurens waar bijna 200.000 voedselbonnen en andere waardepapieren konden worden buitgemaakt. Poppe zorgde voor het transport naar een illegaal distributiepunt ergens in Nederland, van waaruit de buit kon worden verdeeld onder onderduikers in het hele land. Poppe stond in november 1944 aan de basis van de gewapende verzetsgroep van 40 man die actief was geweest bij de bevrijding van de stad. Tot het verzet kunnen we ook de hulp aan onderduikers rekenen. Vlissingen huisvestte in de jaren 1943 en 1944 minstens 150 onderduikers, voornamelijk personen die door de Duitsers om een of andere reden werden gezocht, bijvoorbeeld om te worden ingezet in de Arbeitseinsatz. Van het hoofd van de afdeling bevolking van de gemeente, A. Lokker, maar ook weer van melkboer Poppe, is bekend dat ze actief waren in het onder dak brengen van onderduikers. Een andere ambtenaar, T. Andriesse die medewerker was bij het bevolkingsregister, zorgde voor de valse persoonsbewijzen. Zijn werkwijze, die ook elders volop werd gebruikt, was als volgt. Op 15-jarige leeftijd kreeg iedereen een persoonsbewijs. Wanneer iemand twee pasfoto’s inleverde kon de ambtenaar twee persoonsbewijzen maken: één voor de aanvrager en één valse, die later kon worden gebruikt voor mensen die een andere identiteit nodig hadden. Verder was er voor zover bekend geen uitgebreid en goed functionerend netwerk waarin mensen systematisch konden worden geplaatst en herplaatst, zoals dat elders in Nederland vaak wel het geval was.
(148) Festivalstad
Vlissingen is vanaf 1979, het jaar waarin het eerste straatfestival van start ging, een echte festivalstad. Niet alleen omdat er jaarlijks zeer veel zeer uiteenlopende festivals worden georganiseerd, maar ook omdat het gezamenlijke aantal bezoekers ieder jaar ver boven de honderdduizend ligt.
Onderstaand rijtje geeft een overzicht van de negen grote Vlissingse evenementen, in de volgorde van het jaar van oprichting. Het voortbestaan van een aantal festivals is niet hemelaal zeker, maar in dit jubileumjaar gaan we uit van het meest positieve.
- Straatfestival / Onderstroom (1979)
- Midzomernachtmarkt (1983)
- Strandcross (1987)
- Bevrijdingsfestival (1992)
- Sail de Ruyter (1994)
- Beachvolleybaltoernooi (1997)
- Rescue Vlissingen (1998)
- Film by the Sea (1999)
- Colours by the Sea (2013)
Bijzonder is dat ze nog allemaal bestaan en dat er tussentijds geen evenementen met dezelfde schaalpotentie zijn gestart en later weer gestopt. Blijkbaar was er tussen 1979, het jaar van het eerste Straatfestival, en 2015 voldoende draagvlak bij de bevolking, de ondernemers en de politiek om iets groots te beginnen en dat vervolgens in stand te houden. Opmerkelijk is dat vier van de zeven festivals zijn begonnen in de jaren 90 en dat er na 1999 nog maar ééntje is bijgekomen: het recente Colours by the Sea. Het geeft aan dat er blijkbaar een verzadigingspunt is en dat dit door iedereen wordt erkend. De evenementen die wel nieuw waren, lagen in het verlengde van bestaande successen, zoals de extra boulevardmarkten met Pasen en Pinksteren. Uiteraard zijn er naast deze grote projecten tal van kleinere die nog bestaan, zoals de vele hardloopwedstrijden over de boulevards. Andere zijn gesneuveld, zoals de Triatlon Zeeland. Feit is dat Vlissingen wist en weet wat het is om een groot evenement met landelijke uitstraling te organiseren, te financieren en te continueren. Hierbij was er meestal sprake van een bescheiden bijdrage vanuit de gemeentekas, maar waren het vooral de particuliere investeringen en het vrijwilligerswerk die de doorslag gaven en zorgden voor succes en continuïteit. Ter vergelijking: Middelburg kent ondanks haar ruimere mogelijkheden tot het geven van subsidies aan cultuur en sport, slechts één vergelijkbaar evenement: het Nazomerfestival dat in 2013 29.000 bezoekers trok. Het Jazz- en Korenfestival en het Dansfeest City of Dance behoren met enkele duizenden bezoekers tot de kleinere evenementen.
(147) Een hele maand feest
Op 1 juni 1979 ging de eerste editie van het Straatfestival van start. De plaats van handeling was het Bellamypark en er was een reeks van uiteenlopende manifestaties en activiteiten georganiseerd. Op het programma stonden muziek, theater, exposities, folklore, dans, kinderspelen en film. De Ruyter Jaarmarkt en de jaarlijkse ringrijwedstrijd om het kampioenschap van Groot-Vlissingen maakten onderdeel uit van het festival dat een volle week zou duren. Op maandag 4 juni was er een popfestival waar Zeeuwse groepen optraden. De organisator was de Stichting Culturele Gemeenschap Vlissingen en het initiatief was in eerste instantie bedoeld als eenmalig. Op het programma stonden onder andere: Het Werktheater, Fanfare St. Juttemis, het Witte Circus, de popgroepen Cashmere en Winston, Barend Servet, Sjef van Oekel, Tiffany, Bonny St. Clair, Lee Towers, The Silver Eagle Express, The Riverside Combo, Kees van Eersel, Champagne en Springfield. De Zeeuwse popgroepen waren KFE, One Eyed Head, Chameleon, Dilemma en de Laurel Canyon Band. Het tamboer- en trompetterkorps Vlijt en Volharding en het Groot Vlissings Majorettepeloton completeerden de lange lijst met artiesten. De totale kosten bedroegen 65.000 gulden, een bedrag dat voor 10.000 gulden werd gedekt door de Provincie Zeeland. De organisatie sprak na deze eerste versie de hoop uit dat er een vervolg zou komen, het liefst als een tweejaarlijks evenement. Dat laatste gebeurde. Op 15 juni 1981 ging de tweede editie van start.
De optredens waren voornamelijk in de weekenden, waardoor het festival bijna een maand kon duren. Er waren meerdere locaties in de gehele binnenstad waar in totaal 44 officiële voorstellingen waren, afgewisseld met straatmuzikanten, draaiorgels, straatacrobaten, tekenaars, narren, jongleurs en komedianten. De grote trekker was op 26 juni de Engelse band The Cure. Vanaf 1983 vond het festival jaarlijks plaats, in de eerste jaren uitgesmeerd over twee weken en later, net als de eerste editie in 1979, geconcentreerd in één week. In 2008 kreeg het Straatfestival een nieuwe naam: Onderstroom. De opzet en de schaalgrootte veranderde: er werd gerekend op meer initiatieven vanuit de stad en het moest allemaal minder groots worden. Uiteraard speelde de steeds manifester wordende geldnood bij de gemeente Vlissingen in deze periode hierbij een grote rol. De eerste editie van Onderstroom vond plaats tussen 3 en 6 juli 2008. Geen week meer, maar een extra lang weekend van vier dagen. Er waren meer betaalde voorstellingen dan voorheen en er werd voor het eerst een eigen productie ontwikkeld: in het eerste jaar Met het oog op de Schelde, een theaterproject met en over het loodswezen. Inmiddels is die opzet weer uitgebreider geworden. Onderstroom werd in 2013 eenmalig uitgebreid met een wintereditie: Wonderstroom.
(146) Meer dan drie akkoorden
De wieg van de Zeeuwse rock ’n roll stond volgens sommigen in Vlissingen. Voor deze kwalificatie is een aantal oorzaken aan te wijzen. Zo was er in de arbeiderswijken al ver voor de oorlog een bloeiend verenigingsleven, waarbij sport, toneel én muziek vooropstonden. Daarnaast was Vlissingen een badplaats en een haven- en studentenstad met veel horeca, dansgelegenheden en een nachtclub: La Cave aan de Nieuwendijk, waar met grote regelmaat bands optraden. Het jeugdwerk van de kerken vond plaats in drie jeugdcentra: Don Bosco in de Palingstraat, De Globe aan het Bellamypark en Instuif De Sloep in Het Anker in de Bonedijkestraat. Muziek, liefst modern, was in deze zaaltjes een van de belangrijkste middelen om jeugd binnen te krijgen. Daarmee kreeg de groeiende jeugdcultuur in Vlissingen vaste grond onder de voeten. In het Concertgebouw, het tegenwoordige Arsenaaltheater, werden al in de jaren 50 talentenjachten gehouden. In 1953 won de Vlissingse Greetje Kloet daar een eerste prijs. Zij zou later internationaal doorbreken als Greetje Kauffeld. De laatste, en zeker niet de minst belangrijke oorzaak van de groei van Vlissingen als popstad, was de komst van Molukse en Indische gezinnen. Zij stonden aan de basis van de Indorock die, begonnen in Den Haag, Rotterdam en Breda, al snel in Vlissingen wortel schoot. Omstreeks 1960 ontstonden er twee bands waarvan de leden een groot stempel zouden drukken op de ontwikkeling van de Vlissingse popmuziek: The Javelins en The Sharks.
De eerste groep, onder leiding van Ronny Flohr, won in 1961 de landelijke talentenjacht van het tijdschrift Muziekexpres, waarvan de finale werd uitgezonden door de VARA. Flohr ontving de prijs uit handen van het Duitse tieneridool Conny Froboess. De groep werd daarna veel gevraagd, vooral in België waar ze optrad met bekende artiesten. De muziek van de band was duidelijk gebaseerd op de rock ’n roll van die jaren, maar was ook melodieus en bestond volgens tijdgenoten uit (…) meer dan drie akkoorden. Net als The Javelins konden The Sharks zich verheugen in een meer dan plaatselijke bekendheid en traden ze als gevolg daarvan veelvuldig op buiten de provincie, vooral België. In deze band speelde de gitarist Rudy de Queljoe die in 1963 was overgekomen van Johnny & the Blue Jeans, waarvan Johnny Caljouw de zanger was en Huib Pouwer de drummer. Zij waren bekend in België en hadden daar opgetreden voor de televisie. De drie zouden midden jaren 60 Group 69 vormen, het latere Dragonfly, dat landelijke bekendheid verwierf met psychedelische muziek en beschilderde gezichten. Dragonfly viel in 1969 uit elkaar. Rudy de Queljoe en John Caljouw speelden daarna bij grote Nederlandse bands als Brainbox en The Machine. Succesvol was ook de Vlissinger Leo van de Ketterij die in 1970 door Shocking Blue werd gevraagd als gitarist. De Haagse groep was op het hoogtepunt van haar roem en had met Venus een nummer-één hit gehad in de Verenigde Staten.
In de jaren 70 en 80 waren er weinig Vlissingse groepen met grote nationale, laat staan internationale bekendheid. De lange stilte verdween nadat in 1992 BLØF werd opgericht door de Vlissingers Paskal Jakobsen en Bas Kennis, Peter Slager uit Dreischor en Henk Tjoonk uit Goes. BLØF maakte in de afgelopen 20 jaar 24 albums en kende in totaal 52 hitnoteringen.
(145) De ziekenhuisfusie van 2010
In maart 2009 gaf de Nederlandse Mededingingsautoriteit toestemming aan de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes om te fuseren. De voorwaarde was dat de zorg niet duurder mocht worden dan elders, dat er op Walcheren een intensive care en spoedeisende hulp aanwezig zouden zijn en dat het ziekenhuis operatiekamers en andere faciliteiten aan nieuwe zorgaanbieders beschikbaar moest stellen. In oktober 2009 hadden de twee ziekenhuizen de voorwaarden verwerkt in een nieuw plan. Dat kwam erop neer dat het ziekenhuis in Vlissingen helemaal zou verdwijnen, er in de Mortiere in Middelburg een nieuw ziekenhuis zou komen, dat de dagbehandeling in Zierikzee kon blijven bestaan en dat Goes het hoofdvestiging zou worden. De reacties waren wisselend. Een deel van de actievoerders was redelijk tevreden omdat de 24-uurszorg en de spoedeisende hulp zou blijven. Een ander deel vond dat de zorg op Walcheren toch nog teveel werd uitgekleed. Het personeel van de ziekenhuizen was verdeeld. Desondanks werd de fusie doorgezet: op 1 januari 2010 werden alle documenten getekend en gingen de twee ziekenhuizen samen verder onder de nieuwe naam Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, ADRZ.
De eerste jaren verliepen niet voorspoedig. Er werd verlies geleden en er was zelfs sprake van een dreigend faillissement. Vooral de vestiging in Goes was hieraan debet. Daarnaast scoorde het fusieziekenhuis niet al te hoog in de landelijke ranglijsten: in 2011 werd de 79ste plaats bereikt in de top-100 en in 2013 de 77ste. In 2012 stond ADRZ op de 60ste plaats van de 80 ziekenhuizen voor wat betreft de gewogen sterftecijfers, met tien procent meer dan het landelijk gemiddelde. Ter vergelijking: Zorgsaam in Terneuzen stond op de achtste plaats met 16 procent minder sterfte dan het landelijk gemiddelde. Dankzij een forse bezuinigingsoperatie werd het financiële gevaar voorlopig afgewend en lukte het de organisatie om in 2014 te stijgen naar de 33ste plek in de landelijke ranglijst van ziekenhuizen. Inmiddels zijn de organisaties fysiek verder in elkaar opgegaan en zijn de meeste onderdelen geconcentreerd in Goes. Binnen twee à drie jaar zal het gehele ziekenhuis in Vlissingen, inclusief het Radiotherapeutisch Instituut, zijn verdwenen.
Voor de gemeenten Vlissingen, Middelburg en Veere lijkt de fusie rampzalig. Samen vormen de steden een verzorgingsgebied van meer dan 100.000 inwoners, waar in de zomermaanden nog eens tienduizenden vakantiegangers kunnen worden bijgeteld. In een dergelijk gebied lijkt een volwaardig ziekenhuis geen overbodige luxe, temeer omdat de gemiddelde leeftijd in alle drie de gemeenten voortdurend stijgt. De vraag kan worden gesteld waarom het Vlissingse gemeentebestuur zich heeft neergelegd bij de ontmanteling van het ziekenhuis. Formeel behoort de ziekenhuiszorg niet tot de taken van een gemeente. Dat geldt wel voor het scheppen van voorwaarden voor de vestiging van organisaties die de stad tot een aantrekkelijke woonomgeving kunnen maken. Een nieuw ziekenhuis kan daarbij wellicht een optie zijn.
Afbeelding: Bezoek aan het nieuwe ziekenhuis Bethesda door koningin Wilhelmina en Prins Hendrik in april 1931 (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)
(144) Zelfs de meeuwen lachten
In januari 2004 werd voor 34 miljoen euro het oude terrein van De Schelde aangekocht door de gemeente Vlissingen. Over het algemeen heerste er een zeer positieve stemming over de aankoop. De binnenstad kon eindelijk haar oude negentiende-eeuwse contouren weer aannemen en er was volop ruimte beschikbaar voor een geheel nieuwe wijk, voor uitbreiding van het winkel- en kantorenbestand en voor de nodige initiatieven op toeristisch gebied.
Ook buiten Vlissingen scheen de zon: de economie bewoog zich na de internetrecessie van 2001-2002 opnieuw in een opgaande lijn, de schadelijke effecten van de te lage koers waarmee de gulden de euro was binnengestapt waren zo goed als weggewerkt, de huizen- en de grondprijzen stegen als nooit tevoren en het consumentenvertrouwen zat weer fors in de lift. Wanneer in 2008 de economie en de huizenmarkt niet waren ingestort, dan had de geschiedschrijver anno 2015 wellicht kunnen concluderen dat het Vlissingse stadsbestuur van 2004 was gezegend met een ondernemende en vooruitziende blik. Het Scheldekwartier had er dan wellicht uitgezien zoals de samenstellers van het Masterplan Dokkershaven , het Stedebouwkundig Bureau VHP uit Rotterdam, het in november 2005 uitdachten. Het was een enthousiasmerend plan. Wie er in bladert ziet een bijna utopische stad, met glimlachende mensen, gefotoshopte luchtfoto’s, futuristische gebouwen, brede wandelpromenades, veel keurig onderhouden groen, mooi gerestaureerde voormalige fabriekshallen, jachthavens en een perfecte combinatie van hoog- en laagbouw die op een natuurlijke wijze geïntegreerd waren in de oorspronkelijke binnenstad. Zelfs de geprojecteerde meeuwen leken met een brede grijns boven het nieuwe stadsdeel te zweven. Het plan werd in 2006 door een jury uitgekozen als Nederlandse inzending voor een belangrijke Europese prijs. Volgens het juryrapport was het masterplan niet alleen van een hoge kwaliteit, maar was het ook tot stand gekomen door een hoge mate van samenwerking met de bevolking die een sterke band had met het gebied van de Dokkershaven.
De beoordelaars waren waarschijnlijk niet op de hoogte van de gevoelens van de Vlissingers over de naam Dokkershaven. De overheersende mening was dat het gebied gewoon vernoemd moest worden naar De Schelde. Alleen zo kon recht worden gedaan aan de herinnering die men had aan het terrein. Alle weerstand leidde nog in 2006 tot een naamsverandering. Een grote meerderheid van de gemeenteraad stemde vóór: Dokkershaven werd Scheldekwartier. Hoofdonderwerp was echter die avond het Masterplan, dat werd aangenomen. En de rest is geschiedenis.
(143) Leeswijzer
Een kleine 2.000 mensen hebben de afgelopen weken het boek Vissers, Kapers, Arbeiders in huis gehaald. Voor de twijfelaars deze week de integrale publicatie van de leeswijzer die bij het boek hoort.
Stadsgeschiedenissen kunnen op verschillende manieren worden geschreven. De voor de hand liggende methode is de zogenaamde biografische methode, waarbij alle feiten en jaartallen op een rij worden gezet. Voor de geschiedenis van Vlissingen is een dergelijke aanpak volstrekt ontoereikend. Natuurlijk, het is noodzakelijk dat het hele verhaal, van begin tot eind, overzichtelijk in kaart wordt gebracht, inclusief de verbanden met de nationale en internationale geschiedenis. Maar we willen meer: antwoorden op vragen. Bijvoorbeeld op de vraag waarom een zo gunstig gelegen havenstad nooit echt heeft kunnen groeien en feitelijk altijd een uit de kluiten gewassen dorp is gebleven. Of op de vraag waarom de economie en de samenstelling van de beroepsbevolking altijd zo eenzijdig zijn gebleven. Waarom heeft Vlissingen nooit een vuist kunnen maken tegen concurrerende steden als Middelburg, Antwerpen en Rotterdam? En dat terwijl juist de Vlissingers bekend stonden om hun vechtersmentaliteit. Of was die mentaliteit alleen geschikt voor het fysieke gevecht en niet voor het tactische, strategische of diplomatieke? Dan hebben we het nog niet eens over alle vragen die op detailniveau, per tijdvak of thema, kunnen worden gesteld. Om deze vragen en nog vele andere, op een adequate manier te kunnen beantwoorden, is ervoor gekozen om de geschiedenis van Vlissingen op drie verschillende manieren te vertellen: (A) als opeenvolging van stadstypen, (B) als chronologisch verhaal en (C) als havenstad.
(A) De stadstypen
De drie stadstypen zijn terug te vinden in de titel van dit boek: Vissers, Kapers, Arbeiders. Vlissingen ontstond als een vissersplaats, die uitgroeide tot het centrum van de visserij in het Schelde-estuarium. In de tweede helft van de zestiende eeuw verdwenen de vissers en hun gezinnen, om plaats te maken voor protestantse Vlaamse en Hollandse immigranten, die zich gingen bezighouden met kaapvaart, zeeroverij, smokkel en slavenhandel. De Kapersstad was geboren. In het begin van de achttiende eeuw waren deze bedrijfstakken zo goed als verdwenen en viel Vlissingen ten prooi aan rampspoed: de Franse bezetting, een zware watersnood en tenslotte een allesverwoestend bombardement. De stad moest opnieuw worden gebouwd en kreeg, eerst van Napoleon en later van koning Willem de Eerste, een Marinewerf binnen haar stadsgrenzen. De Arbeidersstad was geboren. Uit het laatste hoofdstuk zal blijken dat Vlissingen momenteel weer een overgangsperiode kent: naar een stad waar, naast werken, wonen en zorgen belangrijke pijlers zijn van de lokale economie.
(B) Het verhaal
De drie bovengenoemde stadstypen en de drie overgangsperioden vormen het decor waartegen het eigenlijke verhaal van de stad kan worden geschreven: van begin tot eind. Van 1134, toen een watervloed ervoor zorgde dat de hoger gelegen stukken grond in het zuidwesten van Walcheren permanent bewoonbaar werden, tot 2015, het jaar waarin het 700 jarig bestaan van de stad Vlissingen wordt gevierd. Hier hebben we de gelegenheid om de drie stadstypen en de overgangsperioden verder in te kleuren en antwoorden te zoeken op de vragen die we hebben.
(C) De havens
De ontwikkeling van de Vlissingse havens tussen 1134 en 2015 zorgt tenslotte voor de structuur binnen de hoofdstukken. In totaal waren er in deze periode tien havenuitbreidingen: 1308 (de eerste aangelegde haven), 1443 (Nye haven), 1544 (Vissershaven; mislukt), 1581 (Pottekaai), 1613 (Dokhavens), 1706 (Dok van Perry), 1814 (Marinewerf), 1873 (Binnenhavens, Buitenhaven I), 1931 (Buitenhaven II) en 1964 (Sloehaven). Deze havenwerken vielen nagenoeg samen met het begin of het eind van een stadstype of overgangsperiode. Ieder hoofdstuk begint met een havenuitbreiding en behandelt de periode vanaf de vorige havenuitbreiding.
(142) Een enorme haring
Over de oude geschiedenis van Vlissingen vóór 1600 is weinig bronnenmateriaal te vinden. Dat maakt een precieze geschiedschrijving moeilijk, maar niet onmogelijk. Het is de kunst om uit de bronnen die er wel zijn, ideeën te vormen hoe het geweest zou kunnen zijn, en dan op zoek te gaan naar ander materiaal die het verhaal mogelijk kunnen bevestigen. Iets dergelijks was het geval bij een detail in het bekende panorama van Walcheren uit 1550, de Zelandia Descriptio, getekend door Antoon van den Wijngaerde. Vlissingen en het dorp Oud-Vlissingen zijn daar zeer duidelijk weergegeven en leert ons veel over de geschiedenis van de stad. Het panorama is soms ook raadselachtig. Neem bijvoorbeeld de enorme dode haring die Van den Wijngaerde heeft getekend op het zuidoostelijke strand van Vlissingen, waar nu de Oranjedijk is. De mensen die er omheen lopen, kunnen er niet eens overheen kijken. De vis is zeker 20 meter lang en bestrijkt het hele stuk strand tussen twee paalhoofden. Het is duidelijk dat de haring wordt geslacht en dat veel Vlissingers er een tijdje van kunnen eten.
De vis was in werkelijkheid natuurlijk helemaal geen haring, maar een potvis. In de overgeleverde verhalen is echter niets bekend van een potvis die omstreeks 1550 zou zijn aangespoeld op het strand van Vlissingen. Wel kennen we het verslag van een stranding in 1517. Dat is opgeschreven door Jan Reygersbergh in zijn Kroniek van Zeeland uit 1551. beide heren hebben de potvis in 1517 niet met eigen ogen gezien en baseerden zich op de verhalen uit die tijd, die spreken van de grootste vis die ooit was gezien.
Van den Wijngaerde en Reygersbergh moeten elkaar hebben gekend omstreeks 1550 en hebben mogelijk ook met elkaar gesproken over de gebeurtenis in 1517. Omdat ze waarschijnlijk nog nooit een echte potvis hadden gezien en er geen of weinig betrouwbare literatuur voorhanden was, heeft Van den Wijngaerde een haring als model gebruikt en deze op zijn tekening enorm uitvergroot.
(141) Een geweldige zeestad
In 1567 bracht de Italiaanse koopman en geschiedschrijver Lodovico Guicciardini een bezoek aan Vlissingen. Later zou hij hiervan verslag doen in zijn boek over de Nederlanden in deze periode. Aan Vlissingen besteedde hij drie pagina’s en dat was relatief veel voor de betrekkelijk kleine stad aan de Schelde. Hij noemde Vlissingen dan ook een geweldige zeestad en de sleutel tot de Nederlanden die in de bijzondere belangstelling stond van Keizer Karel de Vijfde en diens zoon en opvolger Philips de Tweede. Guicciardini bezong verder de strategische ligging van de stad, haar faam in heel Europa en de bloeiende handel. Het is niet duidelijk of hij deze tekst opstelde in 1567, naar aanleiding van zijn bezoek, of bij de Franse vertaling in 1582 die in Antwerpen werd uitgegeven.
Dat laatste was waarschijnlijk het geval omdat de stad juist tussen 1567 en 1582 een ggroot aantal veranderingen had meegemaakt, waardoor er veel te corrigeren was in de tekst. Het was de roerigste periode in de geschiedenis van Vlissingen. In de 30 jaar die deze periode beslaat, verdubbelde het aantal inwoners: van 3.000 naar 6.000. Het stadsbeeld werd gedomineerd door koopvaardij-, oorlogs- en kapersschepen. Op de kaden, die eerder gereserveerd waren voor vissers, vishandelaren en haringvaten en –korven, lagen nu kisten, vaten en zakken met een grote verscheidenheid aan goederen: wijn, bier, graan, textiel, maar ook wapens, munitie en uiteraard scheepsbenodigdheden. De bedrijvigheid op de kaden was nog steeds hetzelfde als in 1567, waarschijnlijk nog iets groter omdat er nu eenmaal meer mensen in de stad woonden en werkten. De reiziger die in 1567 de stad had bezocht en na 31 jaar terugkeerde, zou nog verbaasder zijn geweest wanneer hij over een aantal zaken vragen had gesteld aan de voorbijgangers. Zoals over de politiek. Vlissingen behoorde in 1581 tot een van de lievelingssteden van de prins van Oranje omdat het de eerste stad was geweest die zich op eigen kracht van de Spanjaarden had bevrijd: negen jaar eerder, op 6 april 1572. De prins had de stad rijkelijk beloond met een nieuwe haven, handelsrechten, stadsuitbreidingen en de vestiging van de Zeeuwse Admiraliteit, het hoofdkantoor van de toenmalige marine, waar ook de opbrengsten van de gekaapte vijandelijke schepen en hun ladingen werden verdeeld. Bovendien had hij, ook in 1581, Veere en Vlissingen gekocht van de erfgenamen van Maximiliaan van Bourgondië. De voormalige grote concurrent van Vlissingen, Middelburg, speelde in 1581 een rol op de achtergrond. De stad was door Willem van Oranje zwaar gestraft omdat ze tot 1574 trouw was gebleven aan de Spanjaarden. De Vlissingers en de Veerenaren hadden Middelburg, met behulp van de Watergeuzen, in dat jaar weten te veroveren op de vijand. Daarna was de voormalige abdijstad in verval geraakt. Van handel drijven was in de laatste zeven jaar nauwelijks sprake geweest. Vlissingen had veel handel overgenomen en de buurstad was druk geweest met het afbetalen van de oorlogsschuld aan Willem van Oranje.
Tien jaar later waren de rollen weer omgedraaid. Middelburg was na Amsterdam de belangrijkste stad van de Republiek en Vlissingen moest, net als voorheen, genoegen nemen met een plaats in de achterhoede.
(140) Bijna republikein
Het was een mooie bijeenkomst, afgelopen donderdag 2 april in de Sint-Jacobskerk. Er klonk muziek van Ons Genoegen en van het Scheldeloodsenkoor, de televisiehistoricus Herman Pleij vertelde een enthousiast verhaal over van alles en nog wat en ik werd in de gelegenheid gesteld om gedurende een klein kwartier een overzicht te geven van de 700-jarige geschiedenis van Vlissingen. Daarna mocht ik de eerste exemplaren van mijn boek Vissers, Kapers, Arbeiders aanbieden aan de burgemeester van Vlissingen, Letty Demmers, en aan de Commissaris van de Koning in Zeeland, Han Polman. Hiermee was het jubileumjaar van de stad Vlissingen officieel geopend.
Grote afwezige was de markies van Vlissingen. Zijn rol en die van de markiezin werden nu zeer verdienstelijk gespeeld door acteurs van de Zeeuwse Komedie, maar het was natuurlijk het mooist geweest wanneer koning Willem-Alexander als de 20e markies van Vlissingen en Veere hoogstpersoonlijk was gekomen, de sleutels van de stad in ontvangst had genomen en zich had laten inhuldigen. Zoals het hoort, want in vroeger eeuwen hadden zijn mannelijke voorgangers dat allemaal wel laten doen, niet in de laatste plaats omdat ze Vlissingen belangrijk vonden. De eerste Oranjes hadden zelfs een eigen paleis in de stad: het Prinsenhuis. De komst van de koning-markies anno 2015 was bijzonder geweest omdat het markizaat Vlissingen en Veere het enige levende in Nederland is.
Nieuwsgierig geworden naar de bezigheden waarmee de koning het in de eerste week van april dan wel zo druk had, ben ik natuurlijk op onderzoek gegaan. Dat was niet zo moeilijk, want de agenda van alle leden van het Koninklijk Huis is openbaar en te raadplegen op internet. Wat bleek? Noch Willem-Alexander, noch Maxima had iets officieels te doen. Op wintersport waren ze net geweest en de kinderen moesten gewoon naar school. Dat doet zeer. Ik was zelf betrokken bij het maken van het document waarin in de nauwe banden tussen Vlissingen en de Oranjes was opgetekend (in september schreef ik er hier al een verhaal over) en iedereen was ervan overtuigd dat de koning, die zelf historicus is, gewoonweg niet kon weigeren. Er zijn nauwelijks steden in Nederland die meer te maken hebben gehad met de Oranjes dan Vlissingen. De uitkomst kent u: De Vlissingers moesten het zelf maar uitzoeken op 2 april. Je zou er bijna republikein van worden.
Abonneren op:
Posts (Atom)