(177) Slot-interview met de auteur

Met Vlissingse Fles onderscheiden historicus alweer bezig met proefschrift. Peter van Druenen kijkt terug op een bewogen, maar mooi 2015

VLISSINGEN - Peter van Druenen heeft zaterdag uit handen van burgemeester Letty Demmers de Vlissingse Fles gekregen. Hij kreeg ‘de onderscheiding voor mensen die een bijzondere bijdrage leveren aan Vlissingen’ voor zijn monumentale stadsgeschiedenis ‘Vissers, Kapers, Arbeiders’, die bij de opening van het jubileumjaar in april werd gepresenteerd.

DOOR EUGÈNE DE KOK

Het was dan ook niet meer dan logisch Peter van Druenen te eren voor aanvang van het concert van de Vlissingse Oratorium Vereniging in de Sint Jacobskerk, de afsluiting van ‘Vlissingen 700 jaar stadsrechten’. De Vlissinger kijkt op een bewogen, maar mooi jaar terug. De presentatie in een volle Sint Jacobskerk was het eerste hoogtepunt. “Veel boekpresentaties vinden plaats in een achterafzaaltje met 30, 40 man. Ik had 800 mensen voor me. Ik h​ad gevraagd​ mijn verhaal voor dat van Herman Pleij te ​mogen ​doen”, lacht hij. “Anders was de kans groot dat ik was weggeblazen.” Van Druenen bewaart de mooiste herinneringen aan het moment na de presentatie. “Ik zag een rij van 40, 50 mensen staan voor de tafel waar de boeken werden verkocht. Dat was een heerlijk gezicht.”
De Zeeuwse Boekenprijs ziet hij als zijn tweede hoogtepunt van 2015. Van Druenen werd zowel voor de juryprijs als publieksprijs net gepasseerd. “Daar baalde ik van, maar elk genomineerd boek had een ambassadeur. Over mijn boek hield hoogleraar Arjan van Dixhoorn voor de bekendmaking een toespraak. Hij zei dat het op wetenschappelijk gebied van on-Nederlands niveau was. Daar was ik zeer blij mee, want de wetenschappelijke kwaliteit is altijd het belangrijkste voor mij geweest. De wetenschap is namelijk mijn toekomst”, vertelt de 63-jarige Vlissinger, die in alle drukte rondom de stadsgeschiedenis dit jaar ook nog besloot tijdelijk terug te keren als directeur van zijn bedrijf Mixcom Media Group in Zwolle.

Vuistdik
Er zijn inmiddels zo’n 2200 exemplaren van ‘Vissers, Kapers, Arbeiders’ over de toonbank gegaan, een uitzonderlijk hoog aantal voor een vuistdik, wetenschappelijk boek. “Ik heb het naar zo’n tien tijdschriften gestuurd en inhoudelijk zijn alle reacties vrij lovend”, zegt Van Druenen. “Zelf kijk ik met een goed gevoel terug op het hele project. Voor uitgeverijen was dit boek in deze vorm te duur; je kunt er een spijker mee in de muur slaan, omdat het van optimale kwaliteit is. Na een paar gesprekken heb ik besloten het zelf te doen, maar wel op een nieuwe manier. In aanloop naar de presentatie heb ik gebruik gemaakt van social media zoals Facebook en mijn blog, gedrukte sociale media in de vorm van de Vlissingse Bode, waarin ik drie jaar lang elke week een verhaal heb gepubliceerd, en ik heb elke maand een lezing gegeven. Zo heb ik een klantenkring opgebouwd. Het is een nieuwe manier van uitgeven, maar wel eentje die heeft gewerkt.”

Een boek is een boek
Ook na de presentatie pakte Van Druenen het onorthodox aan. Op zijn website www.vlissingen700.nl publiceerde hij naast de voorstudies en verhalen uit de Vlissingse Bode het complete notenapparaat, het register en hij bood lezers de kans om te reageren en fouten door te geven. “Veel wetenschappers zitten nog te veel in het stramien van een boek is een boek. Ik zie het boek en de website als één geheel.” Volgens Van Druenen zouden wetenschappers ​en uitgevers ​een voorbeeld aan zijn aanpak moeten nemen. “Het is bijna stuitend om te zien hoe weinig er gebruik wordt gemaakt van de kansen die internet biedt. Als ik het zie, waarom zij dan niet? Ze durven te weinig buiten de lijntjes te kleuren.” Van Druenens nieuwe proefschrift over migratie in de 16e en 17e eeuw moet helemaal digitaal verschijnen. Hij is bezig met het ontwikkelen van een instrument om alle cijfers zo overzichtelijk mogelijk en in samenhang te presenteren. Hij hoopt het proefschrift, ondanks zijn drukke werkzaamheden, binnen afzienbare tijd te publiceren. “Er kwamen in de 16e en 17e eeuw ontzettend veel mensen vanuit Vlaanderen naar Zeeland, echt honderdduizenden. Binnen twintig jaar vormden zij de helft van de toenmalige bevolking. Ik wil in mijn proefschrift bewijzen dat we onze Gouden Eeuw voor een groot deel aan hen hebben te danken.”

Bron: De Vlissingse Bode, editie 22 december 2015
Foto: Peter Gielissen

Het boek 'Kapers, Vissers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten', geschreven door Peter van Druenen, is te koop bij de boekhandel en online te bestellen via: http://vlissingen700.blogspot.nl/p/home.html.


(176) Handel en avontuur in Vlissingen omstreeks 1600

In het vorige verhaal schreef ik over het verband tussen de komst van de spoorweg naar Vlissingen in 1873 en de start van de maildienst op Engeland in 1875. Ik stuitte bij het onderzoek voor dit artikel op een interessante passage uit een van de bronnen die ik heb gebruikt. Op pagina 15 van het jubileumboek “Honderd jaar Engelandvaart, 1875-1975” las ik het volgende: “… in de zestiende eeuw ontstond een koeriersdienst van Londen op Dover, die brieven en pakketten vervoerde. (…) Een aantal georganiseerde kooplieden had een eigen verzending, zoals de Merchant Adventurers tot omstreeks 1630 op Vlissingen”.  Die laatste zin intrigeerde me, maar paste niet in het artikel over de posttreinen en de mailboten. De stoommachine was in 1630 nog niet uitgevonden en de eerste treinen zouden pas 200 jaar later gaan rijden. Ik wijdde er één zin aan en ging over tot de orde van de dag. Tijdens het schrijven van het artikel kon ik niet nalaten om tussen de hoofdstukjes door alvast wat onderzoek te doen naar deze Engelse handelsavonturiers die Vlissingen hadden uitgekozen als uitvalsbasis voor hun activiteiten in Europa. Dat onderzoek leverde veel informatie op, behalve een sluitend bewijs dat er door de Engelsen rond 1600 werd gehandeld vanuit Vlissingen. De stad die wél wordt genoemd als officiële plaats van vestiging, is Middelburg. Middelburg? Jazeker, onze buurstad die we kennen van de fraaie grachten met plezierbootjes en de kade langs het Kanaal door Walcheren waar af en toe een binnenvaartschip ligt afgemeerd, was in de zestiende en zeventiende eeuw een haven van belang, vele malen groter dan die in Vlissingen en, na Amsterdam, de tweede van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, toentertijd een van de machtigste naties van de wereld. Het enige dat Vlissingen merkte van de Merchant Adventurers was het zicht op de vele Britse handelsschepen die langs de Scheldestad het zeegat in- en uitvoeren. De Vlissingers hadden het nakijken, zo leek het.
>> Lees verder

Afbeelding:  Wapen en spreuk van de Merchant Adventurers: Dieu Nous donne bonne adventure 

(175) Mailboten en treinen in Vlissingen

Het antwoord op de vraag waarom middenstanders in het centrum van Vlissingen altijd meer hun best moeten doen om winkelend publiek te trekken dan hun collega’s in de meeste andere steden, is tweeledig. In de eerste plaats zijn de belangrijkste wegen langs, om en door de stad de laatste veertig jaar systematisch afgesloten van iedere vorm van verkeer waardoor een stedenbouwkundig hartinfarct is ontstaan. In de tweede plaats hebben de meeste voorzieningen die voor toeloop zouden kunnen zorgen, een locatie toegewezen gekregen op grote afstand van de binnenstad: de Hogeschool Zeeland, de nog te realiseren studentencampus, het grootwinkelbedrijf, het station en de veerhaven. Het is te makkelijk om deze ontwikkeling aan wanbeleid toe te schrijven. De verantwoordelijken zullen ongetwijfeld goede bedoelingen hebben gehad met hun ideeën. In de meeste gevallen was er zelfs sprake van keiharde economische afwegingen. Neem nu het gebied waar het station en de veerhaven zijn gesitueerd. De met de streek en de stad onbekende reiziger die daar uitstapt of voet aan wal zet, ziet niets dan niemandsland en krijgt het onbestemde gevoel dat hij het einde van de wereld heeft bereikt. In zuidelijke richting is er de zee. Het noorden en het oosten bieden uitzicht op treinrails en industrie en in het westen zijn de sluizen en de binnenhaven te zien met als enig teken van bebouwing het aan beide zijden doodlopende rijtje maisonnettes op Het Eiland. De bussen en de taxi’s op het stationsplein kunnen de bezoeker brengen waar hij wil, maar dat kan net zo goed een andere bestemming zijn dan Vlissingen, waarna de vraag zich opdringt waarom de belangrijkste toegangspoorten zo ver buiten de fysieke grenzen van de stad  zijn geplaatst. Voor het antwoord moeten we ver terug in de tijd. Om precies te zijn: de jaren zeventig van de negentiende eeuw, waarin twee infrastructurele ontwikkelingen op internationaal niveau van grote invloed zijn geweest op de welvaart in Vlissingen en de wijze waarop de vervoersstromen werden ingericht: het Europese spoorwegnetwerk en het scheepvaartverkeer van en naar Engeland. >> Lees verder

Afbeelding:  Affiche van de S.M.Z. omstreeks 1880 (Gemeentearchief, Vlissingen)


(174) Hoe Omroep Zeeland in Souburg terechtkwam

Eind 1962 kreeg de gemeente Oost- en West-Souburg een nieuwe burgemeester: B.H.G. ter Haar Romeny die eerder burgemeester van Wolphaartsdijk was. Ik was toen 11 jaar en zat in de vijfde klas van de Marnixschool in West-Souburg. Bij meester van Loenen, tevens schoolhoofd. Normaal gesproken interesseren jongetjes van 11 jaar zich niet voor wisselingen in een gemeentebestuur. Het afscheid in 1961 en het kort daarop overlijden van de vorige burgemeester, A.H.S. Stemerding kan ik me zelfs niet eens meer als een op zich zelf staande gebeurtenis herinneren, terwijl de man toch ruim 25 jaar de functie heeft uitgeoefend en alom geliefd was vanwege zijn daadkracht en veelzijdigheid. De komst van de nieuwe man zou een zelfde lot in mijn belangstellingsspectrum beschoren zijn, ware het niet dat hij verkoos te gaan wonen in een huis in West-Souburg: Villa "De Hoogte" aan de Nieuwe Vlissingseweg, op de hoek met het Marnixplein. Omdat het oversteken van de drukke verkeersader in die tijd een hachelijke zaak was en er nog al eens een ongeluk gebeurde (in die tijd kwam ook de uitbater van frietkraam “Jaap” die naast de brug was gevestigd, door een verkeersongeluk om het leven toen hij de weg wilde oversteken), besloot de nieuwe burgemeester om zijn zoon en twee dochters naar de Marnixschool te sturen. Waarschijnlijk heeft ook de hervormde signatuur van de school een rol gespeeld in de beslissing van het CHU-lid Ter Haar Romeny.

De leerlingen van de Marnixschool werden door de leerkrachten intensief voorbereid op de komst van hun nieuwe klasgenoten. Alle gebruikelijke en door de leerkrachten binnen de grenzen van betamelijkheid getolereerde inwijdingsrituelen werden met onmiddellijke ingang en voor bepaalde tijd verboden. Sterker nog: we werden met zachte dwang gestimuleerd om er voor te zorgen dat de burgemeesterskinderen zich zo snel mogelijk thuis zouden voelen. Uiteindelijk zou het tot ieders voordeel strekken dat het niveau van de school werd opgekrikt met leerlingen van een betere komaf dan tot dan toe gebruikelijk. De oudste zoon Bart kwam bij mij in de klas.

>> Lees verder

Afbeelding: Een van de eerste publieksuitzendingen van Omroep Zeeland met programmatechnicus Leen Schaap aan de knoppen en Bob Lagaaij presenterend in de voormalige raadzaal, de grote studio (fotocollectie Bert van Leerdam)

(173) Een “eksklusieve” plek

De Coosje Buskenstraat is een van de meest “Vlissingse” straten die ik ken. Een rommelige mengeling van statige en soms verwaarloosde herenhuizen uit de periode rond 1900, revolutiebouw van net na de oorlog en een handjevol moderne appartementengebouwen in de wat hogere prijsklassen. Het is ook een straat met een horizon. Dat komt door de helling, die begint op de kruising met de Spuikomweg en honderd meter westwaarts eindigt op de plek waar Boulevard de Ruyter versmelt met Boulevard Bankert. Als je boven bent is de horizon ineens tientallen kilometers verplaatst en het uitzicht verpletterend. Ook al ben je er al duizend keer geweest. Ook al woon je er en ben je in de gelegenheid om ieder uur van de dag te kijken. Mijn huis staat op de hoek van de Coosje Buskenstraat en Boulevard de Ruyter, op de begane grond van een gebouw met 15 appartementen. “Begane grond” is hier een relatief begrip omdat dit alleen geldt voor de voorkant, de boulevard. De achterkant bevindt zich op de derde verdieping. De dijk onder het pand is een meter of tien hoog, genoeg voor drie extra lagen: de souterrains, de bergingen en de fietsenkelder. En dat is best indrukwekkend. Vanuit mijn balkon aan de voorkant stap je zo de straat op. Aan de achterzijde kijk je uit over de stad en zie je vooral daken. De dijk bestaat al zeker 500 jaar.
>> Lees verder

Afbeelding: Het gebouw van de Sociëteit Unitas aan de Coosje Buskenstraat, hoek Boulevard de Ruyter, was in 1941 gevorderd door de N.S.B. (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)

(172) Van metaaldraaier tot scheepswerktuigkundige

In de zomer van 1941 verhuisde, op last van de Duitse bezetter, de Zeevaartschool van Vlissingen naar Nijmegen. Volgens de verhalen uit die tijd moest de school het veld ruimen omdat de Duitsers het voortdurend aan de stok hadden met de studenten die de draak met hen staken. Waarschijnlijker is het om aan te nemen dat de bezetter haar oog had laten vallen op het gebouw aan de boulevard dat, na het vertrek van de onderwijsactiviteiten, direct werd gevorderd. In de officiële geschiedenis van de zeevaartschool is Nijmegen de plaats van vestiging in de jaren 1941-1946. Minder bekend is dat een aantal leraren in Vlissingen achterbleven en daar aan huis les gaven aan kleine groepjes studenten. In het jubileumboek dat verscheen ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de zeevaartschool wordt één korte alinea gewijd aan deze periode: “Drie leraren bleven te Vlissingen achter, omdat van de Duitse bezetter toestemming werd verkregen de lessen aan scheepswerktuigkundigen die voor een rang studeerden, bij die leraren aan huis voort te zetten.” In het jubileumboek uit 2003 is deze episode helemaal achterwege gelaten. De opleidingen en de behaalde diploma’s van deze klasjes werden direct na de oorlog door de Nederlandse overheid erkend, een legitieme reden om de geschiedenis ervan een keer vast te leggen. Helaas is er weinig schriftelijk materiaal overgebleven uit deze periode en waren alle betrokkenen in 2009, het jaar waarin ik dit artikel schreef, overleden. Op één na: mijn vader, Piet van Druenen (1924-2013). Ik herinner mij uit mijn jeugd de (doorgaans vrolijke) verhalen die hij vertelde over het klasje en loop al jaren rond met het plan om hem een keer te interviewen en te zoeken naar eventueel bewaard gebleven archiefmateriaal. Dat is in 2009 gebeurd. Onderstaand zijn verhaal, aangevuld met de informatie uit de beschikbare bronnen.
Lees verder >>

Afbeelding: Luchtfoto van Vlissingen met op de voorgrond de oude Zeevaartschool, de boulevards en de Spuiboezem en op de achtergrond de binnenhavens, de sluizen en de Buitenhaven (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)

(171) Waait het hard kapitein?


In de zomervakantie van 1961 verhuisde ons gezin van de Bonedijkestraat in Vlissingen naar de van Doornlaan in West-Souburg. Ik was een jongetje van negen jaar. Mijn broertje was vier, mijn vader werkte bij het veer Vlissingen-Breskens en mijn moeder was huisvrouw. En zo hoorde dat in die jaren. Ons wooncomfort ging er flink op vooruit. Van een flat naar een hoekhuis. Twee verdiepingen, een zolder, een voor-, zij- en achtertuin en een kippenhok. Zonder kippen weliswaar, maar dat kon worden veranderd. Direct na de verhuizing maakte ik mijn entree in de vierde klas van de Marnixschool, aan het eind van de straat. We zaten met twee klassen, de derde en de vierde, in één lokaal. Mijnheer Dorlijn was de onderwijzer. Zoals dat ging in die jaren– en waarschijnlijk nog wel – werden nieuwkomers een tijdje flink uitgeprobeerd: een beetje schelden, wat duwen, in het voorbijgaan per ongeluk botsen en meer van dat soort ellende. Ook mij trof dat lot en ik wenste al na een ochtend dat we teruggingen naar het vertrouwde Vlissingen en naar de moeder aller straten, de Bonedijkestraat. Voor mijn Souburgse kwelgeesten was ik een stadsjongetje en dat soort kreeg er altijd extra van langs. Er was één klasgenoot die niet echt mee deed met de pesterijen. Een beetje wel natuurlijk, je hebt per slot een reputatie hoog te houden, maar ik merkte al snel dat hij mij wel aardig vond. Na een paar dagen nam deze ridder zelfs het voortouw en wist de andere jongens zover te krijgen dat ze stopten. Ik was geaccepteerd en mocht mij vanaf dat moment een echte West-Souburger voelen. Met Arjen, want zo heette de jongen die mij had geholpen, sloot ik vriendschap en die duurt tot op de dag van vandaag voort. Arjen was om nog een andere reden een bijzonder vriendje. Zijn vader was weerkundige en werkte bij het splinternieuwe KNMI-station op het Eiland in Vlissingen. >> lees verder

Afbeelding: Het hoofdstation van het K.N.M.I. omstreeks 1946 langs de Nieuwe Vlissingseweg (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)

(170) Een modern droogdok voor een moderne haven


In Vlissingen wordt al sinds mensenheugenis gebouwd, gebroken, opnieuw gebouwd, weer gebroken en weer opnieuw gebouwd. Ook in het huidige tijdsgewricht. Complete stadsdelen worden met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor nieuwe complete stadsdelen die waarschijnlijk over een halve eeuw hetzelfde lot te wachten staat. Het heeft Vlissingen in de loop der eeuwen geen vooraanstaande plaats bezorgd op de lijst met meest monumentale steden van Nederland, maar heeft wel veel dynamiek gebracht. Of alle plannen kunnen worden opgeborgen in het dossier ‘Wijze besluiten’, zal de geschiedenis leren. Positief is in ieder geval dat er de laatste jaren een verplichting is om tijdens en na de sloop eerst te kijken of er nog iets van de geschiedenis van de stad is terug te vinden. Dat levert veel moois op en leidt er zelfs toe dat er restanten van het oude Vlissingen in hun oorspronkelijke glorie worden hersteld. Dat zal niet zo zijn met de zestiende-eeuwse straat die eerder dit jaar onder de Breewaterstraat en de Slijkstraat werd ontdekt. De huizen liggen te diep en op de betreffende grond moeten nieuwbouwprojecten verrijzen. Een glansrijker rol is weggelegd voor een andere opgraving: het Dok van Perry. Over dit dok, dat als het oudste droogdok van Nederland wordt beschouwd, is al vaak en soms zelfs uitputtend geschreven. We weten veel over de bouw tussen 1704 en 1705, de financiering, het gebruik in de eerste helft van de achttiende eeuw, het in verval raken daarna, de restauratie in de negentiende eeuw en het compleet onder de grond schoffelen in de jaren zeventig van de vorige eeuw omdat de N.V. Koninklijke Maatschappij ‘De Schelde’ het terrein wilde gaan gebruiken voor het bouwen van een staalloods. Omdat het dok kort daarvoor op de monumentenlijst was geplaatst, kon het niet worden afgebroken en was dempen een maatschappelijk compromis waarmee iedereen een beetje kon leven.
>> Lees verder

Afbeelding: Model van het dok van Perry (model, Rijksmuseum, Amsterdam) 

(169) Zichtbare toekomst


In februari 1945 hield de burgemeester van Vlissingen Albert van Woelderen zijn eerste nieuwjaarsrede sinds 1941. Gedurende de oorlogsjaren had hij wel toespraken bedacht en opgeschreven, maar nooit uitgesproken om de eenvoudige reden dat hij in het begin van de oorlog geen politieke toespraken kon houden en in 1943 uit zijn ambt was gezet. Vlissingen was in november 1944, de maand van haar bevrijding, de meest verwoeste stad van Nederland en er woonden amper nog 3.000 mensen van de 23.000 in mei 1940. Het merendeel had de stad verlaten en woonde elders in de provincie of het land. Van Woelderen besteedde hieraan in zijn verhaal uiteraard de nodige aandacht maar ging al snel over tot het onderwerp dat hem gedurende de oorlogsjaren het meest had beziggehouden: de toekomst van Vlissingen. Van Woelderen sprak meer dan een uur voor een waarschijnlijk ademloos luisterend gezelschap van raadsleden. Hij ontvouwde een visie op de toekomst van de stad die bijna on-vlissings was: korte, middellange en lange termijnplannen waren tot een consistent geheel gesmeed. De wederopbouw en het zo snel mogelijk terughalen van de vele duizenden vertrokken Vlissingers speelden een belangrijke rol, maar Van Woelderen had ook nagedacht over de periode daarna: hoe moesten al die mensen weer aan het werk? Hoe kon de stad aantrekkelijk worden gemaakt voor nieuwe bedrijven? Op welke manier konden de havens het best worden ingericht voor het laden en lossen van zoveel mogelijk schepen? Wat was de toekomst van het toerisme in een verwoeste stad die rond 1920 nog tot de top vijf van Nederlandse drukste vakantieplaatsen behoorde? Het vergezicht dat Van Woelderen schetste leek op de plannen die hij als jonge burgemeester in 1919, het jaar van zijn aantreden, had gepresenteerd: de Vlissingse Trias die beoogde te investeren in de industrie, de havens en het toerisme. Aan de verwezenlijking ervan had hij meer dan twintig jaar met een tomeloze energie gewerkt, maar net toen Vlissingen eindelijk de vruchten leek te kunnen gaan plukken van dit beleid, brak in de meidagen van 1940 de oorlog uit.
>> Lees verder

Afbeelding: Een deel van de binnen stad van Vlissingen anno 2015 (Bron: eigen collectie auteur)

(168) Stem voor Vlissingen!


Het monumentale boek Vissers, Kapers, Arbeiders, over de geschiedenis van Vlissingen, is niet alleen een groot verkoopsucces, het is ook doorgedrongen tot de laatste vijf (van de 86!) boeken die meedingen naar de Zeeuwse Boekenprijs 2015. Naast deze juryprijs is er de publieksprijs. Vissers, Kapers, Arbeiders maakt ook hier een grote kans. Het zou uniek zijn wanneer het boek, en daarmee de stad Vlissingen, beide prijzen wint. Vlissingen kan wel weer eens een prijs gebruiken! U kunt daarmee helpen. In de tussenstand staat Vissers, Kapers, Arbeiders op de tweede plaats, achter een Arnemuids boek over schipperstruien. De overige 84 deelnemers staan op grote achterstand. We willen als Vlissingers geen enkel risico lopen dat deze prijs aan onze neus voorbijgaat. Ook u kunt simpel helpen door mee te stemmen. Ga naar de website www.pzc.nl/publieksprijs en klik op pagina 4 op het Vlissingenboek (zie de afbeelding). Er wordt gevraagd om wat gegevens in te vullen en daarna kunt u stemmen. Namens Vlissingen: bedankt alvast!

(167) De havens van Vlissingen: zeven eeuwen groei en verval


De haven van Vlissingen was eeuwenlang de enige Nederlandse haven van belang die direct aan diep vaarwater lag en dus een open verbinding had met de zee. Deze situatie ontstond in de elfde tot en met de veertiende eeuw, de periode van de grote stormvloeden. Voor die tijd liep de hoofdstroom van de Schelde noordelijk van het eiland Walcheren, ongeveer waar nu de loop van de Oosterschelde is. Deze natuurlijke ligging en de grote toegankelijkheid van de havens was cruciaal voor de ontwikkeling van Vlissingen. En dat was niet altijd een voordeel. Graven, stadhouders, prinsen, keizers, raadspensionarissen, koningen en kabinetten waren zonder uitzondering gecharmeerd van de kleine stad aan zee en oordeelden niet zelden dat Vlissingen de ideale plaats was voor hun oorlogsvloten. Daar stond tegenover dat in perioden van vrede de havens konden worden gebruikt voor economische doeleinden. Zo waren in de dertiende en veertiende eeuw de schepen van de Vlissingers multifunctioneel: oorspronkelijk gebouwd voor de visserij dienden ze, afhankelijk van de vraag, handel, oorlog- of piraterij. Je kunt je afvragen waarom de stad met al deze pluspunten niet is uitgegroeid tot de grootste haven van Nederland of misschien wel Europa. Een stad als Rotterdam die tientallen kilometers landinwaarts lag en nog steeds ligt, lukte dat wel en was zelfs jarenlang de grootste haven van de wereld. In Zeeland waren het Middelburg, Veere en Zierikzee die, hoewel ze alle drie een veel minder gunstige ligging hadden, Vlissingen eeuwenlang konden overvleugelen. En toch heeft de stad kansen in overvloed gehad. Kansen die stuk voor stuk niet zijn aangegrepen of op een verkeerde, op de korte  termijn gerichte manier werden aangepakt. In de geschiedenis van Vlissingen is dat minstens zeven  keer gebeurd en steeds was er sprake van hetzelfde patroon: een meestal hogere overheid dan die van de stad zelf zag een economisch of militair voordeel om te gaan investeren in de havens van Vlissingen en voerde, gedreven door een voorondersteld gunstig toekomstbeeld, de plannen daadwerkelijk uit. Dat gebeurde in 1308, 1443, 1581, 1688, 1873, 1933 en 1964. Als gevolg van de investeringen kende de stad steeds een periode van groei en welvaart, steevast gevolgd door een terugval.
>> Lees het hele verhaal

Afbeelding: De Oude Haven (nu Bellampark) en de Nieuwe Havens (Engelse Haven en Pottenkaai, nu Jachthaven en Gravestraat) in 1585 (stadskaart van Adams, Gemeentearchief Vlissingen) 

(166) Nieuwbouw, nieuwbouw en nog eens nieuwbouw


In december 1988 werd de monumentale muur van de voormalige smederij van de Koninklijke Maatschappij De Schelde op de hoek van de Aagje Dekenstraat en het Betje Wolffplein gesloopt. Veel Vlissingers hadden daar moeite mee. De muur had meer dan tachtig jaar het beeld van de toegang tot de binnenstad bepaald en stond landelijk bekend als een industrieel monument van de eerste orde. Toegegeven, de facelifts van de laatste jaren, zoals de stalen kraag, waren niet echt mooi uitgevallen en de ramen lekten dat het een aard had, maar de muur zelf had nog niets aan uitstraling en kracht ingeboet. Restauratie was mogelijk, maar dat kostte miljoenen en die had Vlissingen niet beschikbaar. Althans niet voor het behouden en conserveren van monumenten. De sloop was een feit en enkele jaren later stond er op de vrijgekomen grond een nieuw winkelcentrum, een parkeergarage en een complex met 78 appartementen. De gebeurtenissen in 1988 zijn illustratief voor de manier waarop er in Vlissingen gedurende de negentiende en twintigste eeuw is omgegaan met het bouwkundig erfgoed. In de keuze tussen restaureren enerzijds of slopen en nieuwbouw anderzijds werd bijna altijd voor het laatste gekozen. Tussen 1875 en 1940 was het vooral De Schelde die vanwege de uitbreiding van haar activiteiten aanstuurde op de sloop van straten en zelfs complete wijken, inclusief monumentenpanden , na 1945 was het vooral de gemeente Vlissingen die saneerde. In 1988 was het argument dat “… De Schelde in vroeger tijden een groot deel van het stadsoppervlak had ingepikt en het tijd werd om weer eens wat terug te pakken…”. Dat er ook nu weer een belangrijk monument moest worden afgebroken nam men op de koop toe. De uiteindelijke beslissing lag altijd bij de gemeenteraad en de mening daar was nu eenmaal een afspiegeling van wat de gemiddelde stemgerechtigde Vlissinger vond.
Lees verder >>

Afbeelding: Nissenhutten in de Paul Krugerstraat in 1946 met links gewone noodwoningen (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)

(165) De Vlissingse Trias


In de week van 12 september 1921 werd op het vliegterrein in Vlissingen de Zeeuwsche Provinciale Landbouwtentoonstelling gehouden. Dat was bijzonder omdat er binnen de gemeentegrenzen nauwelijks iets werd gedaan aan veeteelt, akkerbouw of tuinbouw. Burgemeester Albert van Woelderen verontschuldigde zich daarvoor in zijn welkomsttoespraak: "... al wordt dan bij de Vlissingsche trias (…) de weinige landbouw en veeteelt, die in onze gemeente beoefend worden, niet genoemd, toch zal de voorspoed en de vooruitgang van de landbouw en de veeteelt in ons vruchtbare mooie Zeeland nauw samenhangen met onze Vlissingsche havenplannen.”  Van Woelderen was in 1921 een jaar burgemeester en zat boordevol plannen om van Vlissingen een welvarende stad te maken gedurende zijn ambtsperiode. Hij onderscheidde zich door zijn lange termijnvisie, daadkracht, netwerkcapaciteiten en het vermogen om buiten de gebruikelijke kaders te denken. Het gastheerschap van de landbouwtentoonstelling was daarvan een mooi voorbeeld: van Woelderen wilde Vlissingen tot een grote havenstad uitbouwen en rekende erop dat de Zeeuwse boeren de haven gingen gebruiken voor de uitvoer van hun producten. Naast de haven wilde hij ook de industrie en het toerisme gaan stimuleren. Deze drie sectoren samen noemde hij de Vlissingsche trias. Van Woelderen was burgemeester van 1919 tot 1945. In april 1943 werd hij gevangengezet door de Duitsers en korte tijd later ontslagen. Direct na de bevrijding van Vlissingen in november 1944 kreeg hij zijn oude functie terug. In juli 1945 nam hij om gezondheidsredenen ontslag. Albert van Woelderen overleed in 1951 op 74-jarige leeftijd. Zijn ambtsperiode tot 1939 wordt algemeen gezien als de meest succesvolle uit de Vlissingse geschiedenis van de laatste twee eeuwen. De Tweede Wereldoorlog zorgde ervoor dat er van de resultaten van zijn beleid en inspanningen nagenoeg niets overbleef maar versterkte wel de mythe rondom de persoon Van Woelderen. Tijd om eens wat meer in detail te onderzoeken wat er van zijn Vlissingsche trias tussen 1919 en 1939 nu echt is terechtgekomen.

(164) Ondergronds nut

Op 10 juni 1880 ging de gemeenteraad van Vlissingen akkoord met de verkoop van de gemeentelijke gasfabriek aan de Wijnbergsche Kade aan het Engelse bedrijf Imperial Continental Gas Association (ICGA) voor 150.000 gulden. De Engelsen kregen daarvoor ook het recht om 25 jaar lang gas te leveren aan Vlissingse bedrijven en particulieren. De fabriek, die gas produceerde door steenkool te verbranden, was in 1861 gebouwd in opdracht van de gemeente Vlissingen om de stad te kunnen voorzien van een moderne vorm van straatverlichting, maar vooral omdat men dacht dat de vraag naar gas vanuit het bedrijfsleven in de jaren daarna behoorlijk zou gaan toenemen. De werkelijkheid bleek anders. De straatverlichting in de stad en langs de havens werd gerealiseerd omdat de gemeente zelf de opdrachtgever was, maar de vraag naar gas bleek minder groot dan men had bedacht. In de jaren na 1861 maar vooral 1868, toen de landsregering besloot om de marinewerf naar Holland te verplaatsen, geraakte Vlissingen in een vrije economische val. Niet alleen de werf zelf met haar ruim negenhonderd werknemers verdween, maar ook de vele toeleverende bedrijven en werkplaatsen die vertrokken of ten onder gingen omdat voor hen een verhuizing te kostbaar was. Tussen 1861 en 1875 nam de bevolking af van 11.000 naar 9.500. In de jaren zestig van de negentiende eeuw was het aantal bedrijven met meer dan één werknemer op de vingers van twee handen te tellen: een bierbrouwerij, een zeepziederij, drie korenmolens, een brandspuitfabriek, een katoenweverij, twee kaarsenmakerijen en een chocoladefabriek. De Marinewerf was verantwoordelijk geweest voor meer dan 95 procent van de industriële werkgelegenheid in Vlissingen. Na het vertrek van de werf was de gasfabriek met haar twaalf medewerkers direct de grootste werkgever. Veel meer dan het laten branden van de straatverlichting was er echter niet te doen en de fabriek werd al snel een permanente verliespost voor de gemeente Vlissingen. >> Lees verder

Afbeelding: De gasfabriek langs de Marinesluis omstreeks 1905 (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)

Interview (39 minuten)




"Peter van Druenen bezorgde Vlissingen een eigen – meer dan indrukwekkende – geschiedschrijving. Ontstaan, verwoesting, wederopbouw, watersnood, roofvaart, slavernij, oorlog, beeldenstorm – de Zeeuwse stad als eeuwige belofte belofte die nooit werd ingelost en desondanks onverschrokken voortgaat met glinsteren in de monding van de Westerschelde."

(Interview door Peter Gielissen, www.lezentv.nl op woensdag 9 september 2015, duur: 39 minuten)

(163) Bezit Vlissingen beter dan "… twintig gewonnen veldslagen."


Op 16 mei 1795 werd in Den Haag een verdrag gesloten tussen de Bataafse Republiek en Frankrijk. De onderhandelingen hierover waren al op 11 maart van dat jaar in Parijs gestart en hadden bijna tien weken geduurd. Er stond dan ook heel wat op het spel. Frankrijk was met harde hand bezig haar revolutie van vrijheid, gelijkheid en broederschap te exporteren naar de rest van Europa. De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden was op 19 januari 1795, daags na de vlucht van stadhouder Willem V naar Engeland, tijdens een nagenoeg geweldloze revolutie omgedoopt tot Bataafse Republiek, waar de Fransgezinde patriottische partij de dienst uitmaakte. Het verdrag van Den Haag moest de relatie regelen tussen de nieuwe republiek en de toch wat opdringerige Fransen. Van de in totaal 23 artikelen handelden er, inclusief bijlage, 12 over het kleine Vlissingen. En dat was niet bepaald op verzoek van de Vlissingers zelf. Een voor Frankrijk zeer belangrijk onderdeel van het verdrag was het gebruiksrecht op de haven van Vlissingen. De stad was voor hen de belangrijkste vooruitgeschoven post in de strijd tegen Engeland met als inzet de macht in Europa. Een van de kopstukken van de toenmalige revolutionaire regering van Frankrijk was Emanuel Joseph Sieyès. Hij zou in 1799 als lid van alweer een nieuwe regering, het Directoire, Napoleon Bonaparte in het zadel helpen en werd algemeen gezien als een van de belangrijkste sleutelfiguren. Hij benadrukte al in maart 1795 het belang van de Schelde en de haven van Vlissingen voor de toekomstige ondergang van Engeland. Het bezit van het stadje met nog geen zesduizend inwoners was volgens hem van een grotere waarde dan “… tienjarige overwinningen en twintig gewonnen veldslagen.” 
>> Lees verder 

 Afbeelding: Franse oorlogsvloot in de haven van Vlissingen (schilderij van Engel Hoogerheyden, Rijksmuseum, Amsterdam)

(162) Jacobus Bellamy en Betje Wolff als Oranje-haters: Verrader! monster! vloek der aarde!


De politiek in de Zeven Verenigde Nederlanden in de tweede helft van de achttiende eeuw werd beheerst door de conflicten tussen aanhangers en tegenstanders van stadhouder Willem V: de Orangisten en de Patriotten. Dat beperkte zich niet tot het gesproken woord. In tegendeel, regelmatig was er over en weer sprake van fysiek geweld en aanslagen op elkaars woonhuizen, bedrijven en kantoren. In de geschiedenisboekjes van de negentiende en twintigste eeuw lezen we dat de Orangisten tot het goede kamp behoorden en de patriotten tot het slechte. Oppervlakkig bezien valt daar wel wat voor te zeggen omdat gedurende de Franse tijd, van 1795 tot en met 1813, de eerste groep was verboden door de tweede, die bovendien collaboreerde met de bezetters. Het waren de helden tegen de onderkruipers, de vaderlandslievenden tegen de landsverraders. De werkelijkheid lag genuanceerder. Neem nu de twee grote literaire helden uit het Vlissingen van de achttiende eeuw: Jacobus Bellamy en Betje Wolff, tegenwoordig gezien als behorend tot de top vijf van de grootste Nederlandstalige schrijvers uit de achttiende eeuw, naast Belle van Zuylen, Justus van Effen en Rhijnvis Feith. Beide waren ze met volle overtuiging patriot. Beide schreven ze hierover, soms ingehouden en cryptisch, soms recht voor z’n raap en met een taalgebruik waarvan zelfs de huidige generatie internet-reaguurders het schaamrood op de kaken zou krijgen.
>> Lees verder

Afbeelding:  Silhouetportretten van de dichter Jacobus Bellamy en zijn vrouw (Bron: ets uit ca. 1786 van Daniël Veelwaard en Willem Antony Ockerse, Rijksmuseum, Amsterdam)

(161) ‘Doods en neringloos', een stadswandeling in 1716


In zijn boek Walchersche Arkadia uit 1717 beschreef de Vlissingse predikant, rector en schrijver Mattheus Gargon een “speelreisje” dat zijn hoofdpersonen Izabelle, Floris, Ewoud, Heerman, Hildegonde en Adolf maakten op Walcheren. Zij deden dit met een plezierrijtuig, een “speelwagen” en bezochten een aantal steden en dorpen op het eiland. Soms stapten ze uit hun vervoermiddel om te voet de bezienswaardigheden te kunnen bekijken die ze de moeite waard vonden. Of de tocht ook echt gemaakt is, weten we niet. Wat we wel weten is dat Gargon maar liefst 100 pagina’s gebruikte voor de beschrijving van een wandeling door zijn woonplaats Vlissingen. Het eerste kwart van de achttiende eeuw was niet de meest welvarende periode in de geschiedenis van Vlissingen. De schrijver van de Walchersche Arkadia liet Hildegonde, een van de reizigers, zelfs zeggen dat Vlissingen zo “doods en neringloos” was dat de stad moest oppassen niet een tweede Arnemuiden te worden. En dat was stevige taal, want het iets verderop gelegen stadje aan de Arne was in de achttiende eeuw geen schim meer van wat het ooit was: een havenstad waar omstreeks 1580 meer schepen aanmeerden dan in de haven van het veel grotere Middelburg. Volgens de Italiaanse reiziger en geschiedschrijver Guicciardini was Arnemuiden toen zelfs het middelpunt van Europa. In de zeventiende eeuw verzandde de haven, werd alle handel overgenomen door Middelburg die ook eigenaar was van het stadje en kwam het economisch leven nagenoeg tot stilstand. En dit zou volgens Hildegonde ook het lot van Vlissingen worden als het zo door ging. We weten inmiddels dat het zo ver niet is gekomen, hetgeen niet wegneemt dat de economie van de Scheldestad omstreeks 1716 wel degelijk in zwaar weer verkeerde.
>> Lees verder

Afbeelding: Vlissingen omstreeks 1725, vanuit de zee gezien (kopergravure met kleur, Gemeentearchief Vlissingen)

(160) Staphorst aan de Schelde


In 1658 verscheen er van de Vlissingse apotheker Bartholomeus Reyniersen, gevestigd aan de Korte Noordstraat, een boekwerk met de titel 'Het Cabinet der Godsaligheyt'. Het was een vertaling uit het Engels, maar had zoveel succes dat er in het zelfde jaar al een herdruk verscheen. Collega-vertaler en uitgever Abraham van Laren, die tevens boekverkoper was en zijn nering dreef aan de Kerkstraat, moet goede jaren hebben beleefd met Reyniersen. Ook de twee volgende vertalingen die daar werden uitgegeven, 'Kostelijcke hulp-middelen en raedt tegen des Satans bedriegeryen' en 'Niemand dan Christus', werden keer op keer herdrukt. De boeken van Reyniersen vonden in het streng calvinistische Vlissingen van die jaren gretig aftrek. De meerderheid van de predikanten in de stad hing de beginselen van het puritanisme aan, een van de meest strenge richtingen van het calvinisme, die in Nederland ook wel bekend stond als de Nadere Reformatie. De diensten, die werden gehouden in minstens vier kerken, waaronder de Sint-Jakobskerk, stonden in het teken van deze leer en de Vlissingers geloofden erin. Om een anachronisme te gebruiken: Vlissingen was in de zeventiende eeuw een soort Staphorst aan de Schelde, maar dan strenger. >> Lees verder

Afbeelding: Vier protestantse kerken in Vlissingen omstreeks 1613, van links naar rechts: de Kleine Kerk, de Groote kerk, de Nieuwe kerk en de Middelkerk (schilderij van Hendrick Corneliszoon Vroom, Frans Hals Museum, Haarlem)

(159) Ali Pisselingh


In de zestiende en zeventiende eeuw werden de kusten van Noord-Afrika Barbarije genoemd en de inwoners van deze streken Barbaren, een verbastering van het woord Berbers dat weer afkomstig was van de oude Grieken die ieder volk waarvan ze de taal niet konden verstaan zo noemden. Een van de grootste en belangrijkste steden van Barbarije was de havenstad Algiers die haar rijkdom vooral te danken had aan de kapersvloot, een der omvangrijkste ter wereld. Dit mede dankzij de inbreng van Europeanen die hun kennis over scheepsbouw en kaapvaart graag deelden met de Noord-Afrikanen, in ruil voor rijkdom en macht. Een van hen was van Vlissingse afkomst en werd op het eind van zijn leven zelfs onderkoning van Algiers. Zijn naam: Ali Pisselingh. Met het noemen van deze naam in relatie tot de geschiedenis van de stad Vlissingen begeven we ons op glad ijs. In Vlissingen zelf is niets te vinden over deze man en zijn familie en ook over zijn geboortejaar tasten we volledig in het duister. Wel kennen we zijn sterfjaar (1645) en weten we dankzij een Franse en een Nederlandse kroniek uit de zeventiende eeuw het nodige over zijn leven in Algiers. De relatie met Vlissingen blijft vaag, maar toch moeten we iedere kans benutten om het vrij magere arsenaal van beroemde Vlissingers uit te breiden met een nieuwe naam, ook al is de betreffende historische figuur niet onomstreden. Waar rook is, is vuur en altijd maar terugvallen op Michiel de Ruyter wanneer we het hebben over Vlissingse maritieme heroïek, blijft toch een beetje een zwaktebod. Onze bewijslast bestaat uit twee delen: in de eerste plaats zijn er de al eerder genoemde kronieken uit de tijd waarin Ali Pisselingh leefde en in de tweede plaats kunnen we zoeken naar overeenkomsten tussen de geschiedenis van Vlissingen rond 1600 en die van Pisselingh en zijn familie. 

(158) Niet Den Briel maar Vlissingen


Op 15 mei 1572 ontving het stadsbestuur van Vlissingen een brief van Willem van Oranje waarin hij de Vlissingers bedankt voor het verjagen van de Spanjaarden uit de stad een maand eerder, op 6 april 1572. De brief markeert een voor de stad, maar vooral voor de latere Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zeer belangrijke gebeurtenis. Volgens de prins was Vlissingen de eerste stad die zich op eigen kracht had vrijgevochten van de Spanjaarden. De andere nog bezette steden konden hieraan een voorbeeld nemen. Was getekend: “U goede vriendt, Guille de Nassau”. Over Den Briel, dat een paar dagen eerder door de Watergeuzen werd bevrijd, rept hij met geen woord. En dat is merkwaardig, omdat in de officiële vaderlandse geschiedschrijving Vlissingen zelden of nooit wordt genoemd. Het gaat altijd over Den Briel en hooguit over “… een aantal Zeeuwse steden…” die het voorbeeld van de Hollandse stad zouden hebben gevolgd. De brief van de prins aan Vlissingen bewijst dat deze zienswijze Vlissingen ernstig tekort doet. De feiten rondom de inname van Den Briel tonen dat ook aan. Lees verder >>

(157) Een Zeeburg tegen wil en dank

Op 30 juli 1573 trok een groep zwaarbewapende Vlissingers naar Arnemuiden. Vanuit Veere deed een groep bondgenoten hetzelfde. Het dorp was op dat moment nog in handen van de Spanjaarden en moest bevrijd worden voordat de aandacht kon worden gericht op het rijke en machtige Middelburg dat nog volledig Spaans was. Dit kwam vooral omdat de bevolking daar niet veel op had met de volkse en ruwe opstandelingen die in hun ogen iedere vorm van beschaving misten en zich bovendien hadden afgekeerd van het enige ware geloof: dat van de Heilige Roomse kerk. Walcheren was in dat jaar een van de belangrijkste strijdtonelen van de toen nog jonge oorlog die in totaal tachtig jaar zou gaan duren. Het eiland was door de opstandelingen voor een deel onder water gezet teneinde de bewegingsvrijheid van de vijand zoveel mogelijk te kunnen inperken. Dat was gelukt: de Spaanse soldaten zaten opgesloten in Middelburg, Arnemuiden en Fort Rammekens, toen De Zeeburg geheten . Het lukte de Spanjaarden af en toe wel om deze bolwerken vanuit zee te bereiken en dat was de enige reden waarom ze het al meer dan een jaar uithielden tegen de steeds grotere militaire druk van de Vlissingers en de Verenaren, die werden gesteund door de watergeuzen van Willem van Oranje.
>> Lees verder

(156) De broeders van Vlissingen

Op 13 januari 1484 kreeg de abt van Middelburg, Johannes de Westcapellis, een brief uit Rome. Onderwerp: ruzie in Vlissingen. Afzender: niemand minder dan paus Sixtus IV, vooral bekend omdat hij in zijn regeringsperiode de Sixtijnse kapel liet bouwen en versieren door schilders als Botticelli en Michelangelo. De paus stond ook bekend om zijn corruptie en nepotisme en - meer positief – zijn bemoeienis met de wereld buiten Rome en de kerk. De brief die hij in 1484 naar Middelburg stuurde was daarvan een mooi voorbeeld. Wat was er aan de hand? In Vlissingen stond in 1484 op de huidige Grote Markt, de plaats waar nu de Frans Naereboutschool staat, een karmelietenklooster. De monniken beheerden in het gebouw een klein ziekenhuis en zorgden voor het afnemen van de biecht en het organiseren van begrafenissen. Ook droegen zij van tijd tot tijd een heilig mis op in het stadhuis. Met deze diensten verdienden ze wat geld dat werd besteed aan de armen- en ziekenzorg in Vlissingen, hun eigen levensonderhoud en voorkomende werkzaamheden aan het gebouw. Het klooster stond los van de officiële katholieke parochie die kon beschikken over de Onze Lieve Vrouwe kerk (de latere Sint-Jacobskerk) en een cureit (pastoor). In 1484 werd die laatste functie vervuld door Antonius Mast die bekend stond om zijn daadkracht en regeldrift. Deze pastoor nu had het plan opgevat om de inkomsten van het klooster ook ten goede te laten komen van de parochie, een idee dat niet in goede aarde viel bij de kloosterlingen. Een geschil was geboren en blijkbaar zo geëscaleerd dat de paus zelf zich ermee ging bemoeien. >> Lees verder

(155) De eerste Vesting Vlissingen


Op zondagochtend 22 mei 1485 werd Vlissingen overvallen door een roversbende uit de stad Sluis. Het was eerste pinksterdag en veel Vlissingers zaten op dat moment in de kerk. De aanvallers waren met een vloot roeiboten via het Zwin de Schelde overgestoken en geland aan de zuidoostkant, ongeveer waar nu de Commandoweg is. Vlissingen was in dat jaar nog niet zwaar beveiligd en de Sluizenaren konden ongehinderd in de stad komen. Ze staken huizen in brand, drongen de kerk binnen, vermoordden daar de burgemeester Wouter van Domburch en verdwenen met een flinke hoeveelheid kostbaarheden en enkele gijzelaars waarvoor ze later losgeld wilden vragen. Deze gebeurtenis stond niet op zich zelf. Het was vaker voorgekomen en niet alleen in Vlissingen. “Die van Sluis” vormden in de jaren zeventig van de vijftiende eeuw een ware plaag voor de steden en dorpen langs de kusten van de Zeeuwse eilanden. Moord- en rooftochten waren aan de orde van de dag en men kon er weinig tegen doen omdat de rovers zich verplaatsten in snelle, wendbare roeiboten en dus niet afhankelijk waren van de wind. >> Lees verder

Afbeelding: Gezicht op de gevangentoren vanaf het zuiden omstreeks 1875 (schilderij van Willem Antonie van Deventer, Gemeentearchief, Vlissingen)



(154) ‘De portu in Vlissinghe’


De bijna zevenhonderdjarige geschiedenis van Vlissingen wordt voor een belangrijk deel bepaald door haar strategische ligging aan de monding van de Schelde. Hoe indrukwekkend  dat ook klinkt en hoe groot de rol ook was die Vlissingen daardoor kon spelen in de internationale handel, scheepvaart en oorlogsvoering, er was altijd sprake van een schaduwkant die meestal gitzwart uitpakte. Vlissingen maakte in haar bestaan als stad zeker acht oorlogen mee in de frontlinie en dat heeft zijn sporen achtergelaten. Meerdere keren werd de stad vanuit zee beschoten en voor een groot deel in as gelegd. Niet alleen gebouwen, straten en complete stadsdelen werden met de grond gelijk gemaakt, ook documenten en voorwerpen die iets over de geschiedenis konden vertellen verdwenen in het oorlogsgeweld. Van de eerste tweehonderd jaar na 1315 zijn maar weinig originele archiefstukken bewaard gebleven: We hebben twee in de veertiende eeuw gemaakte kopieën van het stadsrechtdocument uit 1315, een benoemingsakte uit 1505 (het oudste document dat in Vlissingen wordt bewaard) en voor de rest moeten we het vooral doen met de vele verwijzingen naar Vlissingen, zoals bijvoorbeeld in de boekhouding van het toenmalige graafschap Zeeland. Bijzonder zijn de twee regels uit de Rijmkroniek van de dichtende klerk Melis Stoke uit 1305 waarin hij vertelt over de strijd van de Hollandse graven tegen hun Vlaamse collega’s gedurende de periode 1290-1305. >> Lees verder

Afbeelding: Stadskaart van Vlissingen van Jacob van Deventer omstreeks 1545 (Biblioteca Nacional Espana)

(153) Stadslucht maakt vrij


In het jaar 1315 kreeg de ambachtsheerlijkheid Vlissingen, niet te verwarren met het nabijgelegen en al min of meer afgedankte dorp Oud-Vlissingen, haar stadsrecht van de toenmalige graaf van Holland en Zeeland, Willem III. En dat lijkt aan de late kant. De stedenvorming in Zeeland was in dat jaar al bijna tweehonderd jaar aan de gang. Aardenburg was in 1127 de vroegste, gevolgd door Hulst, Biervliet en Axel. Allemaal in Zeeuws-Vlaanderen. De eerste stad aan de andere kant van de Schelde was Middelburg dat haar rechten kreeg in 1217. In totaal waren twaalf steden in Zeeland Vlissingen voorgegaan, waarvan acht in Zeeuws-Vlaanderen. Het stadsrecht en de regels waaraan de poorters (de inwoners) van de nieuwe stad zich moesten houden, werden in 1315 vastgelegd in een document dat verloren is gegaan. Er is wel een afschrift van korte tijd later, dat geldt als het vroegste overblijfsel van de geschiedenis van Vlissingen en dat wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. De tekst van het document was volledig gebaseerd op de teksten zoals die ook in Middelburg in 1217 en Zierikzee in 1248 werden gebruikt. En die waren weer opgesteld aan de hand van de nog vroegere Zeeuws-Vlaamse voorbeelden. >> Lees verder

Afbeelding: De 22e graaf van Zeeland, Willem de Derde  (Henegouwse huis, 1304 -1337, Boxhorn, II-133)


(152) 700 jaar Vlissingen in vogelvlucht


(...) De eerste Vlissingers waren met weinigen, enkele tientallen, en vestigden zich op de kreekrug die was ontstaan na de stormvloed van 1134. In de bijbehorende kreek meerden zij hun vissersscheepjes af. Ook bouwden zij een gasthuis waar de reizigers konden eten, drinken en slapen. In het gebied waar nu de stad Vlissingen ligt, bouwden zij zoutketen waar het veen werd verbrand tot zoute as. Die brandgevaarlijke activiteit wilden ze niet in het dorp hebben. De stad Vlissingen is dus feitelijk ontstaan als industriegebied van het dorp Vlissingen. Geleidelijk aan kwam er meer bebouwing en in de loop van de 13e eeuw vatten de vissers het plan op om een nieuwe haveningang te maken, meer naar het zuidoosten gericht. De ingang van de kreek lag pal op het westen en was daarom verre van ideaal. Dit plan kreeg een stimulans toen Floris de Vijfde omstreeks 1290 het plan opvatte om een volwaardige stad te bouwen op het meest zuidwestelijke puntje van Walcheren. De Hollandse graaf wilde een strategische basis hebben aan de steeds belangrijker wordende Westerschelde, tegen de Vlaamse graaf. De twee graafschappen waren al eeuwen met elkaar in gevecht over het bezit van Zeeland. Floris de Vijfde, die een deel van zijn opvoeding had genoten in het kasteel van Vlissingen, dat weer eigendom was van zijn voogdes Aleid van Avesnes, liet een zogenaamde bastidestad ontwerpen met een lange rechte haven in het midden en een stratenplan dat daarop loodrecht aansloot. Tot realisatie zou het echter niet komen, omdat de graaf in 1296 werd vermoord door een aantal edelen. Deze werden gesteund door een groot deel van de Zeeuwse adel, die meer op had met de Vlaamse dan met de Hollandse graven. Vanaf 1304 werden de plannen opgepakt door zijn derde opvolger in lijn, graaf Willem de Derde. Deze had, naast militaire belangen, ook commerciële bedoelingen met Vlissingen en wilde er een echte handelshaven van maken. De vissers kwamen in zijn plannen nauwelijks voor. In het stadsrechtendocument, dat vandaag op de kop af 700 jaar geleden werd ondertekend, worden de vissers nauwelijks genoemd. De rechten zijn vooral gericht op het aantrekken van zoveel mogelijk kooplieden.

Nog geen halve eeuw later vinden we van Vlissingse handelaren niets meer terug. De stad is een vissersstad en de handel die er was, werd gedreven door de vissers. Ze vingen haring in de Noordzee, brachten een deel in Engeland aan wal, namen goederen mee en verkochten die in Vlaanderen, Zeeland en Brabant. Daarnaast waren ze van groot belang voor de haringstapel in het opkomende Antwerpen. Haring behoorde tot het belangrijkste volksvoedsel en de Brabantse stad betrok de meeste vis van de vissersplaatsen langs de Schelde. Naast Vlissingen waren ook Veere en Westkapelle belangrijke leveranciers. De Vissersstad bereikte haar hoogtepunt in 1443, toen het graaf Philips de Goede behaagde om Vlissingen een belangrijk haringprivilege te schenken. Alle haring die door vissers uit het zuidelijke deel van Walcheren werd gevangen, moest in Vlissingen aan land worden gebracht en verhandeld. De stad bloeide als vissersstad, maar had mede daarom een zeer eenzijdige economie. Er waren wel handelsactiviteiten, maar die vonden plaats in het verlengde van de haringvangst.

Deze eenzijdigheid zou de rode draad worden door de geschiedenis van Vlissingen tot ver in de 20e eeuw. Er is echter nog een tweede rode draad: de demografische. Die wordt voor het eerst zichtbaar in de voor Vlissingen zo belangrijke 16e eeuw. Tussen 1550 en 1600 maakte de vissersbevolking namelijk plaats voor een bevolking die voornamelijk bestond uit kapers en zeerovers. De laatstgenoemden waren niet de nakomelingen van de vissers, maar waren immigranten vanuit Holland, Vlaanderen, Brabant en Frankrijk die, soms via Engeland, Vlissingen hadden gekozen als woon- en werkstad. De vissers waren vertrokken. Er zijn meerdere oorzaken die deze gang van zaken kunnen verklaren. Ik noem de drie belangrijkste. In de eerste plaats was er in de tweede helft van de 17e eeuw sprake van een klimaatsverandering: de kleine ijstijd was begonnen, de Noordzee werd kouder en de haring verhuisde naar de kusten van Scandinavië. De Zeeuwse vissers moesten grotere afstanden afleggen om bij de vis te komen, en uit deze periode stamt dan ook de opkomst van de Hollandse haringvisserij. Zij hadden bovendien het voordeel dat de wateren in het noordelijk deel van de Noordzee minder gevaarlijk waren dan die in het zuidelijk deel, waar keizer Karel de Vijfde oorlogen moest uitvechten met vele vijanden. Vissen vanuit Zeeland was vanwege de grote gevaren nauwelijks meer mogelijk. De derde reden waarom Vlissingen transformeerde van een Vissersstad naar een Kapersstad heeft te maken met de gebeurtenissen op 6 april 1572. Zoals bekend in Vlissingen en omstreken, vocht de stad zich als eerste los van de Spanjaarden van Alva en werden daarvoor rijkelijk beloond door Willem van Oranje,  die onder andere verschillende handelsrechten verleende aan de stad, een nieuwe haven liet bouwen en er de Zeeuwse Admiraliteit vestigde. Dit succes trok veel immigranten aan: uit het zuiden overstroomden fundamentalistisch protestantse Vlamingen en Brabanders de stad en uit het noorden kwamen militante Watergeuzen.

In 1600 was Vlissingen veranderd van een brave katholieke vissersstad in een ruige protestantse kapersstad. Er woonden in dat jaar nog twee katholieke gezinnen. Het was het begin van een lange periode van bescheiden welvaart. De kaapvaart bracht veel schepen en handelswaar naar Vlissingen en de stad kon zich gaan meten met de meeste andere steden die profiteerden van de opkomende Gouden Eeuw in de Nederlanden. Er was echter één probleem: net als in de vissersstad, was er nauwelijks differentiatie in de economie. Die was nu eenzijdig gericht op de kaapvaart en dus vooral op korte termijnwinst. Waar buurstad Middelburg ervoor zorgde dat naast de kaapvaart, ook andere sectoren sterk werden, doken de Vlissingers massaal op de meest profijtelijke sector in tijden van oorlog: de kaapvaart. Oorlogen waren er in de 17e eeuw volop: eerst de 80-jarige oorlog en later de drie Engelse Oorlogen. Wanneer er geen oorlog was, was deze activiteit verboden en werd het bestempeld als zeeroverij. Vlissingers die zich er toch mee gingen bezighouden, verhuisden veelal naar het Middellandse Zeegebied. De stad kreeg in die periodes te maken met een sterke terugval. Vlissingen heeft aan de kaapvaart wel een extreem grote hoeveelheid zeehelden overgehouden. Naast de alom bekende Michiel de Ruyter waren er nog 23 Vlissingers die als zeeheld de geschiedenis in zijn gegaan en die hoge rangen bij de Admiraliteit vervulden: de verschillende Evertsens, de Bankerts, Marinus Hollaer, Pieter Ita, Joos de Moor en vele anderen.

Het kapervak had begin 18e eeuw haar beste tijd gehad. Er waren nauwelijks oorlogen meer. In de oorlogen die er waren, speelde de Nederlanden een bescheiden rol. Toen in 1780 de Vierde Engelse Oorlog uitbrak moest Vlissingen twee kapers uit Frankrijk inhuren om nog wat buit te kunnen binnenhalen: Pierre le Turcq en Nicolas Jarry. Tekenend was dat de 18 eeuw op een heel ander gebied zeer bloeiend was voor Vlissingen: literair en wetenschappelijk. Jacobus Bellamy en Betje Wolf schopten het tot de top van de landelijke literatuurgemeenschap en in de stad stond ook de wieg van het Zeeuwsch genootschap der Wetenschappen, het tweede in zijn soort in de Republiek. In de Franse tijd verdween het kapersberoep voorgoed. Vlissingen werd, veel eerder dan de rest van Nederland, Frans grondgebied en was voor Napoleon een van de belangrijkste strategische steden. Dat wisten de Engelsen ook en in 1809 werd Vlissingen bijna volledig verwoest. Er stonden weinig huizen meer overeind en een groot deel van de bevolking was verdwenen. Voor deze ontvolking had de watersnoodramp van een jaar eerder overigens al het fundament gelegd. Omdat de Engelsen snel weer verdwenen – ze konden niet tegen het klimaat op Walcheren - hadden de Fransen het eiland eind 1809 al weer volledig in handen. Napoleon besloot Vlissingen ingrijpend te versterken en richtte daarnaast een marinewerf in. Hiervoor waren arbeiders nodig en die werden uit de omringende eilanden en provincies gehaald. Een nieuwe immigratiestroom was op gang gekomen en de Arbeidersstad was geboren.

Nadat de Fransen waren verdwenen besloot koning Willem I tot voortzetting en zelfs uitbreiding van de Marinewerf waardoor ook in de jaren 10 en 20 van de 19e eeuw grote hoeveelheden nieuwe Vlissingers zich meldden in de stad. Toen in 1867 de werf werd gesloten, dreigde even het verval weer in te treden. De komst van de spoorlijn, het Kanaal door Walcheren en drie nieuwe havens (de Binnenhavens en het eerste deel van de Buitenhaven) veranderden echter het tij en in 1875 startte de Slikkerveerder Arie Smit een nieuwe particuliere werf: de Schelde. Weer stond Vlissingen aan het begin van een groeiperiode: De Schelde groeide uit tot een van de grootste scheepswerven van het land en had voortdurend arbeiders nodig. Het aloude probleem van Vlissingen, de eenzijdigheid van de economie, deed zich ook nu weer gelden. Verreweg de meeste Vlissingers werkten voor De Schelde of voor bedrijven en organisaties die van De Schelde afhankelijk waren. De Tweede Wereldoorlog veranderde weinig aan dit beeld van de arbeidersstad. Gedurende de eerste oorlogsjaren werd er zo goed en zo kwaad als het kon gewerkt in de stad en toen de oorlog was afgelopen en er in Vlissingen, als gevolg van de meer dan 80  bombardementen, nog slechts enkele honderden mensen woonden, was het De Schelde die direct grote opdrachten wist te verwerven en de daarvoor benodigde arbeiders van alle windstreken naar Vlissingen wist te lokken. De gemeente Vlissingen moest alle zeilen bij zetten om de duizenden nieuwe Vlissingers te huisvesten. En dat in tijden van grote schaarste en geldgebrek. Dat lukte wonderwel en de stad kon een nieuwe periode van groei en welvaart tegemoet zien. De arbeidersstad bereikte haar hoogtepunt in de jaren vijftig van de vorige eeuw: De Schelde draaide als nooit tevoren, iedereen had onderdak (zij het in het soort woningen dat geen schoonheidsprijs verdiende en nog steeds het aangezicht van grote delen van de stad beheerst) en het inwonertal steeg naar recordhoogten.

Vanaf 1964 trad er een nieuwe transitieperiode in, een fase waarin we nu nog steeds verkeren en die in mijn visie bijna is voltooid. De scheepsbouw kreeg het moeilijk in de jaren zestig en dat betekende dat De Schelde naar nieuwe wegen moest zoeken. Een van de oplossingen werd gevonden in de scheepsreparatie waarvoor in het nieuwe Sloegebied een nieuwe werf werd gebouwd. Dat gebied, later Vlissingen-Oost genoemd, trok ook andere activiteiten aan: in de eerste plaats de Haven van Vlissingen, die een nieuwe moderne richting kon inslaan en in de tweede plaats grote industrieën die voor hun aan- en afvoer afhankelijk waren van diep vaarwater zoals Hoechst, Pechiney en Total. Voor het eerst in de geschiedenis van Vlissingen trad er differentiatie op in de economie, het meest tot uitdrukking komend in de dienstensector, die exponentieel in omvang toenam. Vanaf de jaren negentig kwam daar nog een sector bij die sterk groeide: de zorg, in de breedste zin van het woord: gezondheidszorg, ouderenzorg, toerisme, sport, dienstverlening en cultuur.

De conclusie is gerechtvaardigd dat Vlissingen vanaf 1964 is getransformeerd van een Arbeidersstad in een Woon-, Werk- en Zorgstad. Daar liggen ook de kansen. De huidige financiële perikelen zijn naar mijn inzicht een tijdelijke rimpeling in een voortgaande ontwikkeling. Weer staan er nieuwe Vlissingers klaar om in de stad te komen wonen. Alleen al de Marinierskazerne kan zorgen voor honderden nieuwe gezinnen. Laten wij alvast zorgen voor de voorzieningen.

In Rotterdam, de stad waar ik 20 jaar mocht wonen, gaan ze er prat op dat de overhemden met opgerolde mouwen in de winkels liggen. In Vlissingen vinden we dat een beetje raar: wij rollen ze gewoon zelf op! (...)

Het boek Kapers, Vissers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten, geschreven door Peter van Druenen, is te koop bij alle boekhandels in Nederland en België en kost 39 euro.



(151) Tachtig Plagen

Vlissingen kende tussen 1875 en 1931 een zeer sterke groei van het aantal inwoners en daarmee van het aantal huizen in de stad. De belangrijkste motor hiervan was de scheepswerf De Schelde. Gedreven door bedrijfsbelang namen zij keer op keer het initiatief voor de totstandkoming van huizen, straten en complete wijken. Immers, arbeid was de belangrijkste kapitaalfactor en moest voor een groot deel van buiten de stad worden aangetrokken. In de eerste jaren kon worden volstaan met een handjevol ervaren werklieden uit Zuid-Holland, aangevuld met het nog in Vlissingen aanwezige arbeidspotentieel van de opgeheven marinewerf. Op het eind van de jaren 70 was dit niet meer genoeg en moest personeel worden geworven buiten de stad en de provincie. Pendelen was in die tijd uitgesloten vanwege de lange werktijden en de reistijden, dus de beste optie was verhuizing, inclusief eventuele gezinsleden. Omdat de ambtelijke wegen traag waren, zeker voor woningbouw, besloot de directie van de werf vanaf het begin zelf huizen te bouwen en te gaan verhuren. De eerste 13 woningen werden al in 1876 gebouwd, op het terrein van de werf, in de Walstraat achter de smederij. Twee jaar later volgden een tiental woningen tegen de muur van de Willem III-kazerne. 

In 1882 werden er maar liefst 91 arbeiderswoningen gebouwd aan het marinedok. Voor deze eerste nieuwe wijk in Vlissingen sinds 1613 moest een deel van de vestingwerken worden gesloopt. In de volksmond werd de wijk De Tachtig Plagen genoemd, een naam waarvan de herkomst niet duidelijk is. De huisjes bestonden uit één verdieping en een open zolder en werden in 1887 aangesloten op het toen splinternieuwe duinwaterleidingnet. De Tachtig Plagen groeide uit tot een echte volkswijk met grote gezinnen, waar veel armoede heerste, maar waar de inwoners een sterke onderlinge band hadden. Op de straten was het nooit echt stil, overdag door de massa’s spelende kinderen, ’s avonds door de volwassenen die met elkaar kletsten, feestten en dronken. Korte tijd later volgden nieuwe woningcomplexen aan de Cornelis Lampsinsstraat, de De Ruyterstraat en de Glacisstraat. In 1892 kon de gemeente het oostelijk deel van Het Eiland kopen, de landtong tussen de Westerschelde en de twee binnenhavens. Hierop werd grootschalig gebouwd: in 1902 woonden er meer dan 2.000 mensen, voornamelijk werknemers van de Spoorwegen en de S.M.Z. en van de Provinciale Stoombootdiensten, de marine en de havens. De mensen die er gingen wonen, waren dus vlak bij hun werk. Ook ’t Eiland groeide uit tot een hechte gemeenschap, met de kenmerken van een dorp: er waren winkels, cafés en ruimtes voor het bloeiende verenigingsleven.

(150) Een gewelddadige prediker


In de zevende eeuw was Zeeland, maar ook het noorden van Vlaanderen, nog woest en behoorlijk ledig. Dat kwam omdat het gebied toen al de delta vormde van de Schelde en de Leie, rivieren die er samen met de zee voor zorgden dat menselijk leven zwaar en zelfs bijna onmogelijk was. De Westerschelde was een getijdengebied en bestond nog niet als benedenloop van de rivier de Schelde. Die liep noordelijker, ongeveer waar nu de Oosterschelde is. De weinige mensen die er wisten te overleven, deden dat met behulp van eenvoudige landbouw, waaronder schapenteelt. De delta werd zelden bezocht door reizigers. En dat kwam niet alleen door de barre omstandigheden. Het gebied werd namelijk van de rest van Europa gescheiden door twee enorme en bijna ondoordringbare oerbossen. Aan de oostkant lag het Kolenwoud, door de Romeinen ooit Silva Carbonaria genoemd omdat ze er steenkool vandaan haalden. In het zuiden lag het Vlaamse woud dat eigenlijk een vertakking was van het Kolenwoud en dat zich dwars door Vlaanderen naar de kust uitstrekte.

Wie wel in de delta kwamen, waren christelijke predikers, zoals Willibrord. De kroniekschrijver Alcuin (735-804) schreef 100 jaar na de dood van Willibrord (ca. 658 – ca. 739) diens levensverhaal. Daarin staat de reis beschreven die de Engelse missionaris maakte naar Walcheren. Alcuin heeft het over een dorp dat Walichrum heette en alle kroniek- en geschiedschrijvers zijn er tot op heden vanuit gegaan dat hiermee Walcheren wordt bedoeld, al is er geen directe bron die dit bevestigt. In de tekst van Alcuin staan geen geografische namen en beschrijvingen die in deze richting wijzen. Latere middeleeuwse schrijvers koppelden Walichrum of Walacria aan een dorp waar in de Romeinse tijd de godin Nehalennia werd vereerd. Dankzij de archeologische vondsten vanaf de 17e eeuw weten we inmiddels zeker dat er bij Domburg een tempel heeft gestaan die was gewijd aan deze godin. Dit pleit voor de bovenvermelde veronderstelling dat met Walichrum, Walcheren werd bedoeld. Middeleeuwse schrijvers plaatsen het verhaal van Alcuin waarin Willibrord een heidens altaar vernielt niet in Walichrum, maar in Westcapelle. In Vlissingen is Willibrord nooit geweest omdat het dorp, laat staan de stad nog niet bestond.

De bisschop stond bekend om zijn gewelddadige aanpak van ongelovigen waarbij hij een voorkeur had voor het vernielen van heidense heiligdommen. Ook op Walcheren bestonden dit soort plaatsen, waarvan er één door de heilige man met de grond gelijk werd gemaakt. De bewaker die dat wilde verhinderen, moest dat met een zware mishandeling bekopen. Willibrordus had weinig succes met zijn missie. De eerste kerkjes in Zeeland verschenen pas omstreeks het jaar 1000, 300 jaar later.  De bewoners van het eiland stonden in de vroege Middeleeuwen bekend als ruw en onbeschaafd en niet ontvankelijk voor welke bekering dan ook. De bisschop overleefde zijn reis, een geluk dat zijn collega Bonifatius ruim een halve eeuw later in Dokkum niet was beschoren. Zoals bekend werd deze, samen met zijn 52 reisgenoten, door de Friezen aldaar op een gruwelijke wijze afgeslacht.

(149) Verzetshelden


Het Vlissingse verzet tegen de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog had nooit grote, laat staan heroïsche vormen aangenomen. Uiteraard was er her en der sprake van kleine, individuele vormen van verzet, zoals bij De Schelde waar af en toe sprake was van sabotage en diefstal, een echte organisatie ontbrak. Misschien kwam dat omdat de meeste Vlissingers die in de stad waren achtergebleven, gewoon waren betrokken bij het arbeidsproces en daarmee bij het leven van alledag. Misschien leefde er, net als in de Franse tijd, een zekere weerstand tegen de voortdurende bombardementen van de Engelse bevrijders die honderden mensenlevens eisten en de stad geleidelijk aan in de as legden. Het was zeker niet zo dat de Vlissingers zich om deze reden achter de bezetters schaarden of dat de N.S.B. meer sympathie kreeg. Integendeel: de weerstand tegen de Duitsers werd er niet minder om, maar leidde nooit tot grootschalig en georganiseerd verzet. Wel hield een aantal Vlissingers zich bezig met het verzamelen van informatie over de Duitse verdedigingsstellingen. In de stad was dat onder andere de directeur van de S.M.Z., K.G. Bron, daarbij geholpen door de gemeenteambtenaar J.C. Corver. Het duo opereerde onder de schuilnaam Alexander. Zij verzamelden vooral informatie over het vliegveld, de Scheldewerf, de scheepsbewegingen in de havens en de Duitse marineschepen. De informatie moest uiteindelijk in Londen belanden, een ingewikkeld karwei dat over verschillende schijven liep en dat zo goed en kwaad als het kon werd gecoördineerd door de I.D., de Inlichtingendienst. Deze organisatie ging in 1942 na een reeks van arrestaties over in een nieuwe landelijk opererende spionagegroep: de Dienst-Wim, waarbij ook weer enkele Vlissingers waren betrokken. K.G. Bron behoorde tot de arrestanten en stierf later in een Duits kamp. Zijn partner Corver was de dans ontsprongen en dook onder in Vlissingen, waar hij ging meewerken aan het illegale nieuwsblad De Vrije Scheldestroom. Daarnaast was hij waarschijnlijk betrokken bij een ander blad, Overzicht der Nieuwsberichten, dat werd gedrukt in een oplage van 1.000 en waaraan ook een andere onderduiker, J.R. Geijbels meewerkte. Beide periodieken waren tot stand gekomen op initiatief van melkboer en verzetsman W. Poppe.

De laatste was, samen met een aantal andere Zeeuwse verzetsmensen, onder wie de Vlissingers Jan van Alten en Irene Doornbosch, betrokken bij de overval op het distributiekantoor in Sint Laurens waar bijna 200.000 voedselbonnen en andere waardepapieren konden worden buitgemaakt. Poppe zorgde voor het transport naar een illegaal distributiepunt ergens in Nederland, van waaruit de buit kon worden verdeeld onder onderduikers in het hele land. Poppe stond in november 1944 aan de basis van de gewapende verzetsgroep van 40 man die actief was geweest bij de bevrijding van de stad. Tot het verzet kunnen we ook de hulp aan onderduikers rekenen. Vlissingen huisvestte in de jaren 1943 en 1944 minstens 150 onderduikers, voornamelijk personen die door de Duitsers om een of andere reden werden gezocht, bijvoorbeeld om te worden ingezet in de Arbeitseinsatz.  Van het hoofd van de afdeling bevolking van de gemeente, A. Lokker, maar ook weer van melkboer Poppe, is bekend dat ze actief waren in het onder dak brengen van onderduikers. Een andere ambtenaar, T. Andriesse die medewerker was bij het bevolkingsregister, zorgde voor de valse persoonsbewijzen. Zijn werkwijze, die ook elders volop werd gebruikt, was als volgt. Op 15-jarige leeftijd kreeg iedereen een persoonsbewijs. Wanneer iemand twee pasfoto’s inleverde kon de ambtenaar twee persoonsbewijzen maken: één voor de aanvrager en één valse, die later kon worden gebruikt voor mensen die een andere identiteit nodig hadden. Verder was er voor zover bekend geen uitgebreid en goed functionerend netwerk waarin mensen systematisch konden worden geplaatst en herplaatst, zoals dat elders in Nederland vaak wel het geval was.

(148) Festivalstad


Vlissingen is vanaf 1979, het jaar waarin het eerste straatfestival van start ging, een echte festivalstad. Niet alleen omdat er jaarlijks zeer veel zeer uiteenlopende festivals worden georganiseerd, maar ook omdat het gezamenlijke aantal bezoekers ieder jaar ver boven de honderdduizend ligt.

Onderstaand rijtje geeft een overzicht van de negen grote Vlissingse evenementen, in de volgorde van het jaar van oprichting. Het voortbestaan van een aantal festivals is niet hemelaal zeker, maar in dit jubileumjaar gaan we uit van het meest positieve.
- Straatfestival / Onderstroom (1979)
- Midzomernachtmarkt (1983)
- Strandcross (1987)
- Bevrijdingsfestival (1992)
- Sail de Ruyter (1994)
- Beachvolleybaltoernooi (1997)
- Rescue Vlissingen (1998)
- Film by the Sea (1999)
- Colours by the Sea (2013)

Bijzonder is dat ze nog allemaal bestaan en dat er tussentijds geen evenementen met dezelfde schaalpotentie zijn gestart en later weer gestopt. Blijkbaar was er tussen 1979, het jaar van het eerste Straatfestival, en 2015 voldoende draagvlak bij de bevolking, de ondernemers en de politiek om iets groots te beginnen en dat vervolgens in stand te houden. Opmerkelijk is dat vier van de zeven festivals zijn begonnen in de jaren 90 en dat er na 1999 nog maar ééntje is bijgekomen: het recente Colours by the Sea. Het geeft aan dat er blijkbaar een verzadigingspunt is en dat dit door iedereen wordt erkend. De evenementen die wel nieuw waren, lagen in het verlengde van bestaande successen, zoals de extra boulevardmarkten met Pasen en Pinksteren. Uiteraard zijn er naast deze grote projecten tal van kleinere die nog bestaan, zoals de vele hardloopwedstrijden over de boulevards. Andere zijn gesneuveld, zoals de Triatlon Zeeland. Feit is dat Vlissingen wist en weet wat het is om een groot evenement met landelijke uitstraling te organiseren, te financieren en te continueren. Hierbij was er meestal sprake van een bescheiden bijdrage vanuit de gemeentekas, maar waren het vooral de particuliere investeringen en het vrijwilligerswerk die de doorslag gaven en zorgden voor succes en continuïteit. Ter vergelijking: Middelburg kent ondanks haar ruimere mogelijkheden tot het geven van subsidies aan cultuur en sport, slechts één vergelijkbaar evenement: het Nazomerfestival dat in 2013 29.000 bezoekers trok. Het Jazz- en Korenfestival en het Dansfeest City of Dance behoren met enkele duizenden bezoekers tot de kleinere evenementen.

(147) Een hele maand feest


Op 1 juni 1979 ging de eerste editie van het Straatfestival van start. De plaats van handeling was het Bellamypark en er was een reeks van uiteenlopende manifestaties en activiteiten georganiseerd. Op het programma stonden muziek, theater, exposities, folklore, dans, kinderspelen en film. De Ruyter Jaarmarkt en de jaarlijkse ringrijwedstrijd om het kampioenschap van Groot-Vlissingen maakten onderdeel uit van het festival dat een volle week zou duren. Op maandag 4 juni was er een popfestival waar Zeeuwse groepen optraden. De organisator was de Stichting Culturele Gemeenschap Vlissingen en het initiatief was in eerste instantie bedoeld als eenmalig. Op het programma stonden onder andere: Het Werktheater, Fanfare St. Juttemis, het Witte Circus, de popgroepen Cashmere en Winston, Barend Servet, Sjef van Oekel, Tiffany, Bonny St. Clair, Lee Towers, The Silver Eagle Express, The Riverside Combo, Kees van Eersel, Champagne en Springfield. De Zeeuwse popgroepen waren KFE, One Eyed Head, Chameleon, Dilemma en de Laurel Canyon Band. Het tamboer- en trompetterkorps Vlijt en Volharding en het Groot Vlissings Majorettepeloton completeerden de lange lijst met artiesten. De totale kosten bedroegen 65.000 gulden, een bedrag dat voor 10.000 gulden werd gedekt door de Provincie Zeeland. De organisatie sprak na deze eerste versie de hoop uit dat er een vervolg zou komen, het liefst als een tweejaarlijks evenement. Dat laatste gebeurde. Op 15 juni 1981 ging de tweede editie van start.

De optredens waren voornamelijk in de weekenden, waardoor het festival bijna een maand kon duren. Er waren meerdere locaties in de gehele binnenstad waar in totaal 44 officiële voorstellingen waren, afgewisseld met straatmuzikanten, draaiorgels, straatacrobaten, tekenaars, narren, jongleurs en komedianten. De grote trekker was op 26 juni de Engelse band The Cure. Vanaf 1983 vond het festival jaarlijks plaats, in de eerste jaren uitgesmeerd over twee weken en later, net als de eerste editie in 1979, geconcentreerd in één week.  In 2008 kreeg het Straatfestival een nieuwe naam: Onderstroom. De opzet en de schaalgrootte veranderde: er werd gerekend op meer initiatieven vanuit de stad en het moest allemaal minder groots worden. Uiteraard speelde de steeds manifester wordende geldnood bij de gemeente Vlissingen in deze periode hierbij een grote rol. De eerste editie van Onderstroom vond plaats tussen 3 en 6 juli 2008. Geen week meer, maar een extra lang weekend van vier dagen. Er waren meer betaalde voorstellingen dan voorheen en er werd voor het eerst een eigen productie ontwikkeld: in het eerste jaar Met het oog op de Schelde, een theaterproject met en over het loodswezen.  Inmiddels is die opzet weer uitgebreider geworden. Onderstroom werd in 2013 eenmalig uitgebreid met een wintereditie: Wonderstroom.

(146) Meer dan drie akkoorden


De wieg van de Zeeuwse rock ’n roll stond volgens sommigen in Vlissingen. Voor deze kwalificatie is een aantal oorzaken aan te wijzen. Zo was er in de arbeiderswijken al ver voor de oorlog een bloeiend verenigingsleven, waarbij sport, toneel én muziek vooropstonden. Daarnaast was Vlissingen een badplaats en een haven- en studentenstad met veel horeca, dansgelegenheden en een nachtclub: La Cave aan de Nieuwendijk, waar met grote regelmaat bands optraden. Het jeugdwerk van de kerken vond plaats in drie jeugdcentra: Don Bosco in de Palingstraat, De Globe aan het Bellamypark en Instuif De Sloep in Het Anker in de Bonedijkestraat. Muziek, liefst modern, was in deze zaaltjes een van de belangrijkste middelen om jeugd binnen te krijgen. Daarmee kreeg de groeiende jeugdcultuur in Vlissingen vaste grond onder de voeten. In het Concertgebouw, het tegenwoordige Arsenaaltheater, werden al in de jaren 50 talentenjachten gehouden. In 1953 won de Vlissingse Greetje Kloet daar een eerste prijs. Zij zou later internationaal doorbreken als Greetje Kauffeld. De laatste, en zeker niet de minst belangrijke oorzaak van de groei van Vlissingen als popstad, was de komst van Molukse en Indische gezinnen. Zij stonden aan de basis van de Indorock die, begonnen in Den Haag, Rotterdam en Breda, al snel in Vlissingen wortel schoot. Omstreeks 1960 ontstonden er twee bands waarvan de leden een groot stempel zouden drukken op de ontwikkeling van de Vlissingse popmuziek: The Javelins en The Sharks.

De eerste groep, onder leiding van Ronny Flohr, won in 1961 de landelijke talentenjacht van het tijdschrift Muziekexpres, waarvan de finale werd uitgezonden door de VARA. Flohr ontving de prijs uit handen van het Duitse tieneridool Conny Froboess. De groep werd daarna veel gevraagd, vooral in België waar ze optrad met bekende artiesten. De muziek van de band was duidelijk gebaseerd op de rock ’n roll van die jaren, maar was ook melodieus en bestond volgens tijdgenoten uit (…) meer dan drie akkoorden.  Net als The Javelins konden The Sharks zich verheugen in een meer dan plaatselijke bekendheid en traden ze als gevolg daarvan veelvuldig op buiten de provincie, vooral België. In deze band speelde de gitarist Rudy de Queljoe die in 1963 was overgekomen van Johnny & the Blue Jeans, waarvan Johnny Caljouw de zanger was en Huib Pouwer de drummer. Zij waren bekend in België en hadden daar opgetreden voor de televisie. De drie zouden midden jaren 60 Group 69 vormen, het latere Dragonfly, dat landelijke bekendheid verwierf met psychedelische muziek en beschilderde gezichten. Dragonfly viel in 1969 uit elkaar. Rudy de Queljoe en John Caljouw speelden daarna bij grote Nederlandse bands als Brainbox en The Machine. Succesvol was ook de Vlissinger Leo van de Ketterij die in 1970 door Shocking Blue werd gevraagd als gitarist. De Haagse groep was op het hoogtepunt van haar roem en had met Venus een nummer-één hit gehad in de Verenigde Staten.

In de jaren 70 en 80 waren er weinig Vlissingse groepen met grote nationale, laat staan internationale bekendheid. De lange stilte verdween nadat in 1992 BLØF werd opgericht door de Vlissingers Paskal Jakobsen en Bas Kennis, Peter Slager uit Dreischor en Henk Tjoonk uit Goes. BLØF maakte in de afgelopen 20 jaar 24 albums en kende in totaal 52 hitnoteringen.

(145) De ziekenhuisfusie van 2010


In maart 2009 gaf de Nederlandse Mededingingsautoriteit toestemming aan de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes om te fuseren. De voorwaarde was dat de zorg niet duurder mocht worden dan elders, dat er op Walcheren een intensive care en spoedeisende hulp aanwezig zouden zijn en dat het ziekenhuis operatiekamers en andere faciliteiten aan nieuwe zorgaanbieders beschikbaar moest stellen. In oktober 2009 hadden de twee ziekenhuizen de voorwaarden verwerkt in een nieuw plan. Dat kwam erop neer dat het ziekenhuis in Vlissingen helemaal zou verdwijnen, er in de Mortiere in Middelburg een nieuw ziekenhuis zou komen, dat de dagbehandeling in Zierikzee kon blijven bestaan en dat Goes het hoofdvestiging zou worden. De reacties waren wisselend. Een deel van de actievoerders was redelijk tevreden omdat de 24-uurszorg en de spoedeisende hulp zou blijven. Een ander deel vond dat de zorg op Walcheren toch nog teveel werd uitgekleed. Het personeel van de ziekenhuizen was verdeeld. Desondanks werd de fusie doorgezet: op 1 januari 2010 werden alle documenten getekend en gingen de twee ziekenhuizen samen verder onder de nieuwe naam Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, ADRZ.

De eerste jaren verliepen niet voorspoedig. Er werd verlies geleden en er was zelfs sprake van een dreigend faillissement. Vooral de vestiging in Goes was hieraan debet. Daarnaast scoorde het fusieziekenhuis niet al te hoog in de landelijke ranglijsten: in 2011 werd de 79ste plaats bereikt in de top-100 en in 2013 de 77ste. In 2012 stond ADRZ op de 60ste plaats van de 80 ziekenhuizen voor wat betreft de gewogen sterftecijfers, met tien procent meer dan het landelijk gemiddelde. Ter vergelijking: Zorgsaam in Terneuzen stond op de achtste plaats met 16 procent minder sterfte dan het landelijk gemiddelde.  Dankzij een forse bezuinigingsoperatie werd het financiële gevaar voorlopig afgewend en lukte het de organisatie om in 2014 te stijgen naar de 33ste plek in de landelijke ranglijst van ziekenhuizen. Inmiddels zijn de organisaties fysiek verder in elkaar opgegaan en zijn de meeste onderdelen geconcentreerd in Goes. Binnen twee à drie jaar zal het gehele ziekenhuis in Vlissingen, inclusief het Radiotherapeutisch Instituut, zijn verdwenen.

Voor de gemeenten Vlissingen, Middelburg en Veere lijkt de fusie rampzalig. Samen vormen de steden een verzorgingsgebied van meer dan 100.000 inwoners, waar in de zomermaanden nog eens tienduizenden vakantiegangers kunnen worden bijgeteld. In een dergelijk gebied lijkt een volwaardig ziekenhuis geen overbodige luxe, temeer omdat de gemiddelde leeftijd in alle drie de gemeenten voortdurend stijgt. De vraag kan worden gesteld waarom het Vlissingse gemeentebestuur zich heeft neergelegd bij de ontmanteling van het ziekenhuis. Formeel behoort de ziekenhuiszorg niet tot de taken van een gemeente. Dat geldt wel voor het scheppen van voorwaarden voor de vestiging van organisaties die de stad tot een aantrekkelijke woonomgeving kunnen maken. Een nieuw ziekenhuis kan daarbij wellicht een optie zijn.

Afbeelding: Bezoek aan het nieuwe ziekenhuis Bethesda door koningin Wilhelmina en Prins Hendrik in april 1931 (Fotocollectie, Gemeentearchief Vlissingen)

(144) Zelfs de meeuwen lachten


In januari 2004 werd voor 34 miljoen euro het oude terrein van De Schelde aangekocht door de gemeente Vlissingen. Over het algemeen heerste er een zeer positieve stemming over de aankoop. De binnenstad kon eindelijk haar oude negentiende-eeuwse contouren weer aannemen en er was volop ruimte beschikbaar voor een geheel nieuwe wijk, voor uitbreiding van het winkel- en kantorenbestand en voor de nodige initiatieven op toeristisch gebied.

Ook buiten Vlissingen scheen de zon: de economie bewoog zich na de internetrecessie van 2001-2002 opnieuw in een opgaande lijn, de schadelijke effecten van de te lage koers waarmee de gulden de euro was binnengestapt waren zo goed als weggewerkt, de huizen- en de grondprijzen stegen als nooit tevoren en het consumentenvertrouwen zat weer fors in de lift. Wanneer in 2008 de economie en de huizenmarkt niet waren ingestort, dan had de geschiedschrijver anno 2015 wellicht kunnen concluderen dat het Vlissingse stadsbestuur van 2004 was gezegend met een ondernemende en vooruitziende blik. Het Scheldekwartier had er dan wellicht uitgezien zoals de samenstellers van het Masterplan Dokkershaven , het Stedebouwkundig Bureau VHP uit Rotterdam, het in november 2005 uitdachten. Het was een enthousiasmerend plan. Wie er in bladert ziet een bijna utopische stad, met glimlachende mensen, gefotoshopte luchtfoto’s, futuristische gebouwen, brede wandelpromenades, veel keurig onderhouden groen, mooi gerestaureerde voormalige fabriekshallen, jachthavens en een perfecte combinatie van hoog- en laagbouw die op een natuurlijke wijze geïntegreerd waren in de oorspronkelijke binnenstad. Zelfs de geprojecteerde meeuwen leken met een brede grijns boven het nieuwe stadsdeel te zweven. Het plan werd in 2006 door een jury uitgekozen als Nederlandse inzending voor een belangrijke Europese prijs. Volgens het juryrapport was het masterplan niet alleen van een hoge kwaliteit, maar was het ook tot stand gekomen door een hoge mate van samenwerking met de bevolking die een sterke band had met het gebied van de Dokkershaven.

De beoordelaars waren waarschijnlijk niet op de hoogte van de gevoelens van de Vlissingers over de naam Dokkershaven. De overheersende mening was dat het gebied gewoon vernoemd moest worden naar De Schelde. Alleen zo kon recht worden gedaan aan de herinnering die men had aan het terrein. Alle weerstand leidde nog in 2006  tot een naamsverandering. Een grote meerderheid van de gemeenteraad stemde vóór: Dokkershaven werd Scheldekwartier. Hoofdonderwerp was echter die avond het Masterplan, dat werd aangenomen. En de rest is geschiedenis.

(143) Leeswijzer


Een kleine 2.000 mensen hebben de afgelopen weken het boek Vissers, Kapers, Arbeiders in huis gehaald. Voor de twijfelaars deze week de integrale publicatie van de leeswijzer die bij het boek hoort.

Stadsgeschiedenissen kunnen op verschillende manieren worden geschreven. De voor de hand liggende methode is de zogenaamde biografische methode, waarbij alle feiten en jaartallen op een rij worden gezet. Voor de geschiedenis van Vlissingen is een dergelijke aanpak volstrekt ontoereikend. Natuurlijk, het is noodzakelijk dat het hele verhaal, van begin tot eind, overzichtelijk in kaart wordt gebracht, inclusief de verbanden met de nationale en internationale geschiedenis. Maar we willen meer: antwoorden op vragen. Bijvoorbeeld op de vraag waarom een zo gunstig gelegen havenstad nooit echt heeft kunnen groeien en feitelijk altijd een uit de kluiten gewassen dorp is gebleven. Of op de vraag waarom de economie en de samenstelling van de beroepsbevolking altijd zo eenzijdig zijn gebleven. Waarom heeft Vlissingen nooit een vuist kunnen maken tegen concurrerende steden als Middelburg, Antwerpen en Rotterdam? En dat terwijl juist de Vlissingers bekend stonden om hun vechtersmentaliteit. Of was die mentaliteit alleen geschikt voor het fysieke gevecht en niet voor het tactische, strategische of diplomatieke? Dan hebben we het nog niet eens over alle vragen die op detailniveau, per tijdvak of thema, kunnen worden gesteld. Om deze vragen en nog vele andere, op een adequate manier te kunnen beantwoorden, is ervoor gekozen om de geschiedenis van Vlissingen op drie verschillende manieren te vertellen: (A) als opeenvolging van stadstypen, (B) als chronologisch verhaal en (C) als havenstad.

(A) De stadstypen
De drie stadstypen zijn terug te vinden in de titel van dit boek: Vissers, Kapers, Arbeiders. Vlissingen ontstond als een vissersplaats, die uitgroeide tot het centrum van de visserij in het Schelde-estuarium. In de tweede helft van de zestiende eeuw verdwenen de vissers en hun gezinnen, om plaats te maken voor protestantse Vlaamse en Hollandse immigranten, die zich gingen bezighouden met kaapvaart, zeeroverij, smokkel en slavenhandel. De Kapersstad was geboren. In het begin van de achttiende eeuw waren deze bedrijfstakken zo goed als verdwenen en viel Vlissingen ten prooi aan rampspoed: de Franse bezetting, een zware watersnood en tenslotte een allesverwoestend bombardement. De stad moest opnieuw worden gebouwd en kreeg, eerst van Napoleon en later van koning Willem de Eerste, een Marinewerf binnen haar stadsgrenzen. De Arbeidersstad was geboren. Uit het laatste hoofdstuk zal blijken dat Vlissingen momenteel weer een overgangsperiode kent: naar een stad waar, naast werken, wonen en zorgen belangrijke pijlers zijn van de lokale economie.

(B) Het verhaal
De drie bovengenoemde stadstypen en de drie overgangsperioden vormen het decor waartegen het eigenlijke verhaal van de stad kan worden geschreven: van begin tot eind. Van 1134, toen een watervloed ervoor zorgde dat de hoger gelegen stukken grond in het zuidwesten van Walcheren permanent bewoonbaar werden, tot 2015, het jaar waarin het 700 jarig bestaan van de stad Vlissingen wordt gevierd. Hier hebben we de gelegenheid om de drie stadstypen en de overgangsperioden verder in te kleuren en antwoorden te zoeken op de vragen die we hebben.

(C) De havens
De ontwikkeling van de Vlissingse havens tussen 1134 en 2015 zorgt tenslotte voor de structuur binnen de hoofdstukken. In totaal waren er in deze periode tien havenuitbreidingen:  1308 (de eerste aangelegde haven), 1443 (Nye haven), 1544 (Vissershaven; mislukt), 1581 (Pottekaai), 1613 (Dokhavens), 1706 (Dok van Perry), 1814 (Marinewerf), 1873 (Binnenhavens, Buitenhaven I), 1931 (Buitenhaven II) en 1964 (Sloehaven). Deze havenwerken vielen nagenoeg samen met het begin of het eind van een stadstype of overgangsperiode. Ieder hoofdstuk begint met een havenuitbreiding en behandelt de periode vanaf de vorige havenuitbreiding.

(142) Een enorme haring


Over de oude geschiedenis van Vlissingen vóór 1600 is weinig bronnenmateriaal te vinden. Dat maakt een precieze geschiedschrijving moeilijk, maar niet onmogelijk. Het is de kunst om uit de bronnen die er wel zijn, ideeën te vormen hoe het geweest zou kunnen zijn, en dan op zoek te gaan naar ander materiaal die het verhaal mogelijk kunnen bevestigen. Iets dergelijks was het geval bij een detail in het bekende panorama van Walcheren uit 1550, de Zelandia Descriptio, getekend door Antoon van den Wijngaerde. Vlissingen en het dorp Oud-Vlissingen zijn daar zeer duidelijk weergegeven en leert ons veel over de geschiedenis van de stad. Het panorama is soms ook raadselachtig. Neem bijvoorbeeld de enorme dode haring die Van den Wijngaerde heeft getekend op het zuidoostelijke strand van Vlissingen, waar nu de Oranjedijk is. De mensen die er omheen lopen, kunnen er niet eens overheen kijken. De vis is zeker 20 meter lang en bestrijkt het hele stuk strand tussen twee paalhoofden. Het is duidelijk dat de haring wordt geslacht en dat veel Vlissingers er een tijdje van kunnen eten.

De vis was in werkelijkheid natuurlijk helemaal geen haring, maar een potvis. In de overgeleverde verhalen is echter niets bekend van een potvis die omstreeks 1550 zou zijn aangespoeld op het strand van Vlissingen. Wel kennen we het verslag van een stranding in 1517. Dat is opgeschreven door Jan Reygersbergh in zijn Kroniek van Zeeland uit 1551. beide heren hebben de potvis in 1517 niet met eigen ogen gezien en baseerden zich op de verhalen uit die tijd, die spreken van de grootste vis die ooit was gezien.

Van den Wijngaerde en Reygersbergh moeten elkaar hebben gekend omstreeks 1550 en hebben mogelijk ook met elkaar gesproken over de gebeurtenis in 1517. Omdat ze waarschijnlijk nog nooit een echte potvis hadden gezien en er geen of weinig betrouwbare literatuur voorhanden was, heeft Van den Wijngaerde een haring als model gebruikt en deze op zijn tekening enorm uitvergroot.

(141) Een geweldige zeestad


In 1567 bracht de Italiaanse koopman en geschiedschrijver Lodovico Guicciardini een bezoek aan Vlissingen. Later zou hij hiervan verslag doen in zijn boek over de Nederlanden in deze periode. Aan Vlissingen besteedde hij drie pagina’s  en dat was relatief veel voor de betrekkelijk kleine stad aan de Schelde. Hij noemde Vlissingen dan ook een geweldige zeestad en de sleutel tot de Nederlanden die in de bijzondere belangstelling stond van Keizer Karel de Vijfde en diens zoon en opvolger Philips de Tweede. Guicciardini bezong verder de strategische ligging van de stad, haar faam in heel Europa en de bloeiende handel. Het is niet duidelijk of hij deze tekst opstelde in 1567, naar aanleiding van zijn bezoek, of bij de Franse vertaling in 1582 die in Antwerpen werd uitgegeven.  

Dat laatste was waarschijnlijk het geval omdat de stad juist tussen 1567 en 1582 een ggroot aantal veranderingen had meegemaakt, waardoor er veel te corrigeren was in de tekst. Het was de roerigste periode in de geschiedenis van Vlissingen. In de 30 jaar die deze periode beslaat, verdubbelde het aantal inwoners: van 3.000 naar 6.000.  Het stadsbeeld werd gedomineerd door koopvaardij-, oorlogs- en kapersschepen. Op de kaden, die eerder gereserveerd waren voor vissers, vishandelaren en haringvaten en –korven, lagen nu kisten, vaten en zakken met een grote verscheidenheid aan goederen: wijn, bier, graan, textiel, maar ook wapens, munitie en uiteraard scheepsbenodigdheden. De bedrijvigheid op de kaden was nog steeds hetzelfde als in 1567, waarschijnlijk nog iets groter omdat er nu eenmaal meer mensen in de stad woonden en werkten. De reiziger die in 1567 de stad had bezocht en na 31 jaar terugkeerde, zou nog verbaasder zijn geweest wanneer hij over een aantal zaken vragen had gesteld aan de voorbijgangers. Zoals over de politiek. Vlissingen behoorde in 1581 tot een van de lievelingssteden van de prins van Oranje omdat het de eerste stad was geweest die zich op eigen kracht van de Spanjaarden had bevrijd: negen jaar eerder, op 6 april 1572. De prins had de stad rijkelijk beloond met een nieuwe haven, handelsrechten, stadsuitbreidingen en de vestiging van de Zeeuwse Admiraliteit, het hoofdkantoor van de toenmalige marine, waar ook de opbrengsten van de gekaapte vijandelijke schepen en hun ladingen werden verdeeld. Bovendien had hij, ook in 1581, Veere en Vlissingen gekocht van de erfgenamen van Maximiliaan van Bourgondië. De voormalige grote concurrent van Vlissingen, Middelburg, speelde in 1581 een rol op de achtergrond. De stad was door Willem van Oranje zwaar gestraft omdat ze tot 1574 trouw was gebleven aan de Spanjaarden. De Vlissingers en de Veerenaren hadden Middelburg, met behulp van de Watergeuzen, in dat jaar weten te veroveren op de vijand. Daarna was de voormalige abdijstad in verval geraakt. Van handel drijven was in de laatste zeven jaar nauwelijks sprake geweest. Vlissingen had veel handel overgenomen en de buurstad was druk geweest met het afbetalen van de oorlogsschuld aan Willem van Oranje.

Tien jaar later waren de rollen weer omgedraaid. Middelburg was na Amsterdam de belangrijkste stad van de Republiek en Vlissingen moest, net als voorheen, genoegen nemen met een plaats in de achterhoede.   

(140) Bijna republikein


Het was een mooie bijeenkomst, afgelopen donderdag 2 april in de Sint-Jacobskerk. Er klonk muziek van Ons Genoegen en van het Scheldeloodsenkoor, de televisiehistoricus Herman Pleij vertelde een enthousiast verhaal over van alles en nog wat en ik werd in de gelegenheid gesteld om gedurende een klein kwartier een overzicht te geven van de 700-jarige geschiedenis van Vlissingen. Daarna mocht ik de eerste exemplaren van mijn boek Vissers, Kapers, Arbeiders aanbieden aan de burgemeester van Vlissingen, Letty Demmers, en aan de Commissaris van de Koning in Zeeland, Han Polman. Hiermee was het jubileumjaar van de stad Vlissingen officieel geopend.

Grote afwezige was de markies van Vlissingen. Zijn rol en die van de markiezin werden nu zeer verdienstelijk gespeeld door acteurs van de Zeeuwse Komedie, maar het was natuurlijk het mooist geweest wanneer koning Willem-Alexander als de 20e markies van Vlissingen en Veere hoogstpersoonlijk was gekomen, de sleutels van de stad in ontvangst had genomen en zich had laten inhuldigen. Zoals het hoort, want in vroeger eeuwen hadden zijn mannelijke voorgangers dat allemaal wel laten doen, niet in de laatste plaats omdat ze Vlissingen belangrijk vonden. De eerste Oranjes hadden zelfs een eigen paleis in de stad: het Prinsenhuis. De komst van de koning-markies anno 2015 was bijzonder geweest omdat het markizaat Vlissingen en Veere het enige levende in Nederland is.

Nieuwsgierig  geworden naar de bezigheden waarmee de koning het in de eerste week van april dan wel zo druk had, ben ik natuurlijk op onderzoek gegaan. Dat was niet zo moeilijk, want de agenda van alle leden van het Koninklijk Huis is openbaar en te raadplegen op internet. Wat bleek? Noch Willem-Alexander, noch Maxima had iets officieels te doen. Op wintersport waren ze net geweest en de kinderen moesten gewoon naar school. Dat doet zeer. Ik was zelf betrokken bij het maken van het document waarin in de nauwe banden tussen Vlissingen en de Oranjes was opgetekend (in september schreef ik er hier al een verhaal over) en iedereen was ervan overtuigd dat de koning, die zelf historicus is, gewoonweg niet kon weigeren. Er zijn nauwelijks steden in Nederland die meer te maken hebben gehad met de Oranjes dan Vlissingen. De uitkomst kent u: De Vlissingers moesten het zelf maar uitzoeken op 2 april. Je zou er bijna republikein van worden.