(103) Van mensenredder tot vuurtorenwachter

Een van de Vlissingse zeehelden waar we in de stadsgeschiedenis van Vlissingen niet omheen kunnen is Frans Naerebout. Anders dan zijn zeventiende-eeuwse voorgangers was hij geen kaper, maar een visser die later loods werd. Naerebout staat model voor de vele andere Vlissingse loodsen en reddingswerkers die door de eeuwen heen honderden zeelieden van de verdrinkingsdood hebben gered. Er zijn gedichten, verhalen  en boeken over hem geschreven en er staat sinds 1919 een standbeeld in Vlissingen.

Naerebout was de zoon van een Veerse visser die omstreeks 1750 met zijn gezin naar Vlissingen verhuisde om daar zijn bedrijf voort te zetten. Frans werd eerst visser, later loods en kreeg op dertigjarige leeftijd nationale bekendheid door de redding van 87 bemanningsleden van het voor de kust van Zoutelande in moeilijkheden geraakte schip De Woestduin. Deze volgeladen Oost-Indiƫvaarder was, op de terugweg van Batavia naar Middelburg, op 27 juli 1779 op een zandbank gelopen. Het was stormachtig weer en het schip werd aanhoudend overspoeld door enorme golven, waardoor de bemanning ernstig in gevaar kwam. Dit schouwspel was te zien vanaf het strand en de duinen en vermoedelijk waren er honderden mensen op het drama afgekomen. Men oordeelde het onmogelijk om een reddingsactie te ondernemen. In Vlissingen was op die avond de jaarlijkse kermis gaande, maar het bericht van het schip in nood had velen naar het strand gelokt. Ook Naerebout, die besloot om toch een reddingspoging te wagen. Samen met zijn broer Jacob en zeven andere mannen maakten ze een klein schip zeilklaar, wachtten tot het tij gunstig was en staken van wal, richting de Woestduin. Na een aantal mislukte pogingen gelukte het hen om bij het wrak te komen en 71 van de 129 bemanningsleden te redden. Van de overgebleven zeelieden kon Naerebout er de volgende ochtend nog eens zestien veilig aan land brengen. Deze heldendaad van Naerebout en zijn kompanen was direct landelijk nieuws. De broers werden overladen met beloningen en eerbewijzen. Zij ontvingen van de Oost-Indische Compagnie achttienhonderd gulden en van de Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen in Haarlem een gouden medaille.

Na deze voor de broers Naerebout plezierige fase in hun leven, pakten beide hun dagelijkse bezigheden weer op. Jacob was en bleef visser, maar overleed een paar jaar later en Frans vervolgde in 1784 zijn loopbaan als loods bij de Oost-Indische Compagnie, waar hij regelmatig ook reddingen verrichtte. Gedurende de Franse tijd was Engeland de vijand en werd Naerebout tijdens een van zijn reizen gevangen genomen. Hij wist te ontsnappen en kon zich na terugkomst in Vlissingen weer verdienstelijk maken als loods. In de snel armer wordende stad werden de klussen, mede door de nagenoeg tot stilstand gekomen koopvaardij, voor zijn beroepsgroep echter steeds minder en het werk dat er was, werd steeds vaker gegund aan jongere collega's. Naerebout was inmiddels de zestig jaar gepasseerd en moest op zoek naar aanvullende inkomsten, die hij vond in de garnalenvisserij. In 1809 kreeg hij daar een baantje bij als haven- en sluismeester van de kort daarvoor ingedijkte Wilhelminapolder. Nadat de Fransen uit Vlissingen waren vertrokken kreeg hij een aanstelling als vuurtorenwachter in Goes. In 1816 haalde het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen hem uit de vergetelheid en kreeg hij honderd gulden voor bewezen diensten in het verleden. Eenzelfde bedrag ontving hij een jaar later van het Nutsdepartement in Goes. In datzelfde jaar werd hij door koning Willem de Eerste benoemd als Broeder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw, waardoor hij een jaarlijkse vaste uitkering ontving. Naerebout overleed in 1818 op zeventigjarige leeftijd.