(41) Vlissingen en Sluis: geen vrienden


Op zondagochtend 22 mei 1485 werd Vlissingen overvallen door een roversbende uit de stad Sluis. Het was eerste pinksterdag en veel Vlissingers zaten op dat moment in de kerk. De aanvallers waren met een vloot roeiboten via het Zwin de Schelde overgestoken en geland aan de zuidoostkant, ongeveer waar nu de Commandoweg is. Vlissingen was in dat jaar nog niet zwaar beveiligd en de Sluizenaren konden ongehinderd in de stad komen. Ze staken huizen in brand, drongen de kerk binnen, vermoordden daar de burgemeester Wouter van Domburch en verdwenen met een flinke hoeveelheid kostbaarheden en enkele gijzelaars waarvoor ze later losgeld wilden vragen.

Deze gebeurtenis stond niet op zich zelf. Het was vaker voorgekomen en niet alleen in Vlissingen. ‘Die van Sluis’ vormden in de jaren zeventig van de vijftiende eeuw een ware plaag voor de steden en dorpen langs de kusten van de Zeeuwse eilanden die in die tijd volop waren betrokken in de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De Hoeken voerden oorlog tegen het Bourgondische gravenhuis dat regeerde over Zeeland, Holland en Vlaanderen. De  Kabeljauwen waren op de hand van de machthebbers. Vanuit Sluis werden in de jaren tachtig van de vijftiende eeuw onder leiding van de Hoekse edelman ‘Jonker’ Frans van Brederode, veld- en rooftochten uitgevoerd om Hollandse en Zeeuwse steden aan de Hoekse kant te krijgen. In 1488 werd zelfs Rotterdam veroverd.

Moord- en rooftochten waren aan de orde van de dag en men kon er weinig tegen doen omdat de rovers zich verplaatsten in snelle, wendbare roeiboten en dus niet afhankelijk waren van de wind. Ze waren in een mum van tijd terug in Sluis, dat in die dagen wél een sterke vestingstad was. Het met geweld terughalen van de gijzelaars en de gestolen goederen was daarom nagenoeg uitgesloten. Toch zou die eerste pinksterdag in 1485 een keerpunt betekenen in de geschiedenis van Vlissingen. Direct na de gebeurtenissen werd door de waarnemend graaf Maximiliaan van Oostenrijk, de latere keizer van het Heilige Roomse Rijk waartoe ook Zeeland behoorde, besloten om de stad aanzienlijk te versterken teneinde beter bestand te zijn tegen aanvallen van buitenaf. Van deze versterkingen uit ongeveer 1489 is alleen de Gevangentoren bewaard gebleven, althans de fundamenten waarop later een nieuwe toren werd gebouwd. De naam kreeg het gebouw pas in 1610 toen het als stadsgevangenis in gebruik werd genomen.