Voor de introductie van de telefoon in Vlissingen in 1883 was weinig nieuwe infrastructuur nodig: men kon gebruik maken van het reeds bestaande telegrafienetwerk dat was aangelegd in 1854. De eerste telefoonaansluitingen vonden in 1881 plaats in Amsterdam waar 49 abonnees over een toestel en een lijn konden beschikken. Wie geen aansluiting had kon bellen vanuit het telegraafkantoor of kon het bericht op papier thuis laten bezorgen. Telefoontjes werden in deze tijd vooral gezien als een bijzondere vorm van telegrafie: het toestel stond in het telegraafkantoor, een medewerker nam de hoorn op, luisterde, noteerde het gesprek en liet de schriftelijke versie van de boodschap per bode bij de ontvanger brengen.
De eerste aansluiting in Vlissingen werd in maart 1883 gerealiseerd op het hoofdkantoor van De Schelde. Op 13 juni van dat jaar kreeg de stad haar eerste telefoons. Er werd door de in Amsterdam gevestigde Nederlandsche Bell Telephoon Maatschappij een centrale geplaatst in de portierswoning van De Schelde. Er konden tien lijnen worden aangesloten, maar vooralsnog behoefden er maar vier nummers te worden uitgegeven. Nummer 1 was voor de woning van de directeur van De Schelde, de heer J. van Raalte. Burgemeester Arie Smit kreeg nummer 2, het havenkantoor nummer 3 en het hoofdkantoor van De Schelde nummer 4. Het toestel, een zogenaamde Bell-Blake, werd geleverd door de telefoonmaatschappij. Het bestond uit drie delen: het scheltoestel, de microfoon en de handtelefoon. De voeding bestond uit een batterij. Het bellen ging als volgt. Wanneer nummer 1 wilde spreken met nummer 3, moest hij eerst contact opnemen met de centrale. Deze moest twee stoppen plaatsen om 1 met 3 in verbinding te brengen en vervolgens het woord “voorwaarts” uitspreken. De beller van toestel 1 moest vervolgens toestel 3 bellen en wanneer deze opnam kon het gesprek beginnen. Na afloop drukte een van beide bellers op de knop onder het scheltoestel om de portier te waarschuwen. Deze kon de stoppen dan weer verwijderen.
Het aantal aansluitingen in Vlissingen groeide langzaam. Rond 1900 waren er ongeveer honderd waarmee jaarlijks in totaal zo’n 20.000 gesprekken werden gevoerd. In 1920 werd het driehonderdste toestel aangesloten en in 1924 het vierhonderdste.