(64) Erkend als vissersstad

In 1444 kreeg Vlissingen van graaf Philips de Goede een aantal zeer belangrijke visserijrechten die werden vastgelegd in het zogenaamde Haringprivilege. De stad was in de 100 jaar daarvoor al uitgegroeid tot een belangrijke vissershaven, maar door het privilege werd een eind gemaakt aan de groeiplannen van een aantal andere Walcherse steden, ten voordele van de groeiplannen van Vlissingen. In het privilege werden meerdere zaken geregeld. In de eerste plaats werd het verboden om tussen Westkapelle en de haven van Welsinghe (in de buurt van Ritthem) haring te verkopen, anders dan op de afslag van Vlissingen. Wie dat toch deed kreeg een boete. Daarnaast moesten alle vissers die niet Vlissingen als thuishaven hadden, tol betalen wanneer zij hun vis op de afslag wilden verkopen. Ook was er de verplichte aalmoes die de inwoners van de andere Zeeuwse steden moesten betalen wanneer zij op de Vlissingse markt in haring handelden. Dit geld was bestemd voor de “heilige kerken” van de stad.

Om de zeer drukke haringhandel nog enigszins te kunnen reguleren werd er ieder jaar, gedurende de hele maand oktober, een zogenaamde “haringvakantie” gehouden. Er mocht dan niet op haring worden gevist en uiteraard ook niet gehandeld. Als tegenprestatie werden de vissers en de handelaren gevrijwaard van gerechtelijke maatregelen tegen kleine vergrijpen en achterstallige betalingen.

Het privilege bevatte niet alleen positieve maatregelen voor de Vlissingers zelf. Ook de handelaren van buiten de stad genoten een zekere bescherming. Althans, het document vermeldde dat de vreemde koopman geen bedrog hoefde te vrezen. Wanneer hij erachter kwam dat hij de verkeerde vis had gekocht, bijvoorbeeld haring die kuit had geschoten, mocht hij deze teruggeven en zijn geld terugeisen. Het privilege ging ook uitgebreid in op hetgeen er met de opbrengsten van de verschillende nieuwe tolheffingen moest worden gedaan. De graaf wees erop dat er voldoende geld moest zijn voor het onderhoud aan de havens, dat dagelijks moest gebeuren. Hij noemde onder andere de kaden, de bruggen, de houten hoofden en de vismarkt, maar ook de voordelen die de betalende vissers en schippers van het onderhoud zouden ondervinden: een makkelijke toegang tot de havens en de stad.

Het haringprivilege betekende voor Vlissingen het begin van een lange bloeiperiode die zou duren tot ongeveer 1550. Daarna raakte de visserij door onder andere oorlogsgeweld in het slop en moest Vlissingen naar andere bronnen van inkomsten zoeken. Maar dat is weer een ander verhaal.