(150) Een gewelddadige prediker
In de zevende eeuw was Zeeland, maar ook het noorden van Vlaanderen, nog woest en behoorlijk ledig. Dat kwam omdat het gebied toen al de delta vormde van de Schelde en de Leie, rivieren die er samen met de zee voor zorgden dat menselijk leven zwaar en zelfs bijna onmogelijk was. De Westerschelde was een getijdengebied en bestond nog niet als benedenloop van de rivier de Schelde. Die liep noordelijker, ongeveer waar nu de Oosterschelde is. De weinige mensen die er wisten te overleven, deden dat met behulp van eenvoudige landbouw, waaronder schapenteelt. De delta werd zelden bezocht door reizigers. En dat kwam niet alleen door de barre omstandigheden. Het gebied werd namelijk van de rest van Europa gescheiden door twee enorme en bijna ondoordringbare oerbossen. Aan de oostkant lag het Kolenwoud, door de Romeinen ooit Silva Carbonaria genoemd omdat ze er steenkool vandaan haalden. In het zuiden lag het Vlaamse woud dat eigenlijk een vertakking was van het Kolenwoud en dat zich dwars door Vlaanderen naar de kust uitstrekte.
Wie wel in de delta kwamen, waren christelijke predikers, zoals Willibrord. De kroniekschrijver Alcuin (735-804) schreef 100 jaar na de dood van Willibrord (ca. 658 – ca. 739) diens levensverhaal. Daarin staat de reis beschreven die de Engelse missionaris maakte naar Walcheren. Alcuin heeft het over een dorp dat Walichrum heette en alle kroniek- en geschiedschrijvers zijn er tot op heden vanuit gegaan dat hiermee Walcheren wordt bedoeld, al is er geen directe bron die dit bevestigt. In de tekst van Alcuin staan geen geografische namen en beschrijvingen die in deze richting wijzen. Latere middeleeuwse schrijvers koppelden Walichrum of Walacria aan een dorp waar in de Romeinse tijd de godin Nehalennia werd vereerd. Dankzij de archeologische vondsten vanaf de 17e eeuw weten we inmiddels zeker dat er bij Domburg een tempel heeft gestaan die was gewijd aan deze godin. Dit pleit voor de bovenvermelde veronderstelling dat met Walichrum, Walcheren werd bedoeld. Middeleeuwse schrijvers plaatsen het verhaal van Alcuin waarin Willibrord een heidens altaar vernielt niet in Walichrum, maar in Westcapelle. In Vlissingen is Willibrord nooit geweest omdat het dorp, laat staan de stad nog niet bestond.
De bisschop stond bekend om zijn gewelddadige aanpak van ongelovigen waarbij hij een voorkeur had voor het vernielen van heidense heiligdommen. Ook op Walcheren bestonden dit soort plaatsen, waarvan er één door de heilige man met de grond gelijk werd gemaakt. De bewaker die dat wilde verhinderen, moest dat met een zware mishandeling bekopen. Willibrordus had weinig succes met zijn missie. De eerste kerkjes in Zeeland verschenen pas omstreeks het jaar 1000, 300 jaar later. De bewoners van het eiland stonden in de vroege Middeleeuwen bekend als ruw en onbeschaafd en niet ontvankelijk voor welke bekering dan ook. De bisschop overleefde zijn reis, een geluk dat zijn collega Bonifatius ruim een halve eeuw later in Dokkum niet was beschoren. Zoals bekend werd deze, samen met zijn 52 reisgenoten, door de Friezen aldaar op een gruwelijke wijze afgeslacht.