(75) Marinierskazerne: historische grond

Momenteel zijn de voorbereidingen voor de komst van de marinierskazerne in het gebied tussen Vlissingen, Ritthem en Rammekens in volle gang. En dat is niet voor het eerst: al in de zestiende eeuw waren er plannen om in dit gebied een militaire basis te vestigen.

In 1552 gaf de landvoogdes van de Nederlanden, Maria van Hongarije, aan de marinedeskundige Cornelis de Schepper opdracht om een onderzoek in te stellen naar de beveiliging van de zuidkust van Walcheren, niet tegen stormvloeden, maar tegen invallen van buitenaf. De conclusie van het onderzoek was duidelijk: de kust was absoluut onveilig en de eventuele vijand, bijvoorbeeld Engeland of Frankrijk, zou geen enkele moeite hebben om te landen en in korte tijd een enorme troepenmacht aan land te brengen. De Schepper adviseerde om tussen Vlissingen en Rammekens een strook van permanente legerkampen te stationeren. Vanwege geldgebrek konden de plannen toen niet gerealiseerd worden: het was volop oorlog in Europa en de verschillende staatskassen lieten al geruime tijd de bodem zien, ook die van de Spaanse koning die regeerde over de Nederlanden.

In 1569 kwam er een nieuwe poging. De situatie was totaal veranderd. Een jaar eerder was  onder leiding van Willem van Oranje de opstand tegen de Spanjaarden uitgebroken: het officiële begin van de Tachtigjarige oorlog, ook al wisten ze toen nog niet dat het zo lang zou gaan duren. In 1569 was Zeeland nog grotendeels in handen van de Spaanse koning Philips de Tweede, die zijn meest bekwame maar ook mededogenloze generaal, de hertog van Alva, naar de Nederlanden had gestuurd om orde op zaken te stellen. Alva moest van de koning ook plannen maken om eventuele invasies vanuit Frankrijk of Engeland tegen te kunnen houden. De Spanjaarden waren al een tijd bezig om de opkomst van het nieuwe protestantse geloof de kop in te drukken en in zowel Frankrijk als Engeland dreigde een vertegenwoordiger van die stroming op de troon te komen. Op het uitbreken van een oorlog met deze landen kon je wachten.

Alva wist bij zijn aankomst al waar de meest zwakke plek lag in de verdediging van het land: de kust tussen Vlissingen en Rammekens. Hij kende het rapport uit 1552 maar besloot toch tot een nieuw onderzoek, dat hij liet uitvoeren door een van de belangrijkste militairen en tevens zijn persoonlijk adviseur Chiappini Vitelle. De werkzaamheden begonnen op 15 maart 1569 in Vlissingen en bestonden uit het bestuderen van de verdedigingswerken, het vaststellen van de zwakke plekken langs de kust, het verzamelen van informatie over de aanwezige voorraden bouwmaterialen, voedselvoorraden en scheepsbenodigdheden, de prijzen ervan en de aanvoermogelijkheden. Daarnaast was de landvoogd geïnteresseerd in het aantal huizen in verband met eventuele toekomstige inkwartieringen en het aantal weerbare mannen, omdat hij die in geval van oorlog wilde kunnen inzetten als aanvulling op zijn eigen manschappen.

Het onderzoek werd in april 1569 afgerond en niet lang daarna bracht Vitelli rapport uit aan Alva. De resultaten kwamen grotendeels overeen met de bevindingen van Cornelis de Schepper, zeventien jaar eerder. Net als toen werd het gebied tussen Vlissingen en Rammekens aangewezen als de beste plaats voor een vijandelijke invasie. Hierbij wees de commissie op de diepe vaargeul die daar vlak onder de kust liep. Op die plek moest dus in ieder geval iets gebeuren. Dat het er uiteindelijk weer niet van kwam had vele oorzaken, waaronder geldgebrek en natuurlijk de opstand van de Vlissingers op 6 april 1572 en het volledig verdwijnen van de Spanjaarden een paar jaar later.