(108) Déjà vu?

Op 9 maart 1862 vond bij het stadje Hampton Roads in Noord-Amerika een merkwaardige zeeslag plaats. De Amerikaanse  burgeroorlog was een jaar aan de gang en de strijd vond inmiddels ook plaats op zee. De Zuidelijken hadden een oorlogsschip van de Noordelijken buitgemaakt, de Merrimack, en dit omgedoopt naar Virginia. Het zwaar gepantserde houten stoomvaartuig had in een paar dagen tijd een drietal vijandelijke schepen de grond ingeboord en leek onverslaanbaar. Het plan was om op 9 maart de beslissende slag te leveren en de Virginia moest daarbij een hoofdrol spelen. De noordelijken hadden echter een nieuw wapen in de strijd gebracht: een geheel uit ijzer gebouwd torenvaartuig, de Monitor.  Het schip was een technologisch hoogstandje, lag laag op het water en had een draaibare geschutskoepel. In eerste instantie ging de strijd gelijk op: de Virginia had het voordeel van de zware pantsers en de Monitor was moeilijk te raken. Uiteindelijk moesten de zuidelijken zich terugtrekken. Hun schip was zwaar beschadigd en de kapitein had besloten de strijd te staken. Ook de Monitor had veel schade opgelopen en zou korte tijd later zinken. Desondanks betekende deze slag een ommekeer in de internationale scheepsbouw: de stoommachine als aandrijfkracht was al gewoon en steeds meer schepen, vooral die van de marine, werden geheel van staal gebouwd, dus zonder houten casco.

In Nederland was deze ontwikkeling echter nog geen gemeengoed. Conservatisme overheerste en het houten schip, wel of niet gepantserd, was de norm. Er werd wel een parlementaire enquête georganiseerd waarin de vraag beantwoord moest worden of er wel of niet moest worden ingezet op staalbouw. Het rapport van de commissie was daarover negatief: houtbouw en pantsering zouden voorlopig de norm blijven. Er waren twee personen die tijdens hun verhoor een andere visie lieten horen: de ingenieurs L.K. Turk en B.J. Tideman. De eerste was de hoogste baas op de Vlissingse marinewerf en de tweede zijn rechterhand. Voor hen was staalbouw de enig mogelijke toekomst voor de marine. Opmerkelijk was dat Tideman het andere advies van de commissie wel ondersteunde: de opheffing van de marinewerf, nota bene zijn eigen werkgever. Tideman had daar echter aan toegevoegd dat in zijn visie het bouwen van marineschepen in de nabije toekomst het best kon worden uitbesteed aan particuliere werven. Daar moesten ook drijvende droogdokken worden gebouwd om de stalen schepen te kunnen onderhouden. Een van de locaties die hij op het oog had was het terrein van de Vlissingse marinewerf. Dat moest worden verkocht aan de hoogste bieder met het beste bedrijfsplan.

Het zou nog twaalf jaar duren voordat hij zijn zin kreeg. In 1875 was de inbreng van Tideman doorslaggevend bij de verwerving door Arie Smit van de terreinen en de opstallen van de marinewerf voor de bouw van de nieuwe werf: De Schelde. En de rest is geschiedenis, al blijft het bovenstaande verhaal over de ideeën van Tideman met betrekking tot de verkoop van het werfterrein en de twaalf jaar die verstreek voordat dit eindelijk werd gerealiseerd, een beetje knagen. Of herhaalt de geschiedenis zich écht, af en toe?

(107) Drie dagen feest

Op 8, 9 en 10 september 1873 beleefde Vlissingen een feest zoals dat al meer dan een eeuw niet meer had plaatsgevonden. De aanleiding was dan ook niet gering. Voor het eerst sinds 1613 had Vlissingen weer nieuw havenoppervlak erbij gekregen en het was meteen zeer fors: de bestaande 12 hectare werd meer dan verdrievoudigd, naar 38 hectare. De lengte van de kaden was verdubbeld: van vijf naar tien kilometer. Er waren drie havens bijgekomen: de Eerste en Tweede Binnenhaven en de Buitenhaven. Daarnaast was er de uitloop van het eveneens nieuwe Kanaal door Walcheren waar ook schepen konden afmeren en werd de spoorlijn naar Middelburg geopend waardoor Vlissingen voor het eerst in haar geschiedenis een doorlopende verbinding kreeg met het vaste land van Nederland en daarmee van Europa.

Het drie dagen durende festijn, waarbij op de eerste dag ook koning Willem de Derde en zijn broer Prins Hendrik aanwezig waren, stak schril af bij de situatie waarin Vlissingen verkeerde: een uit de jas gegroeide arbeidersstad, waar nauwelijks nog bedrijvigheid was. De in 1814 opgerichte Marinewerf was in 1868 van overheidswege verplaatst naar Holland, de havens waren leeg en in de paar fabriekjes die er stonden,  was werk voor slechts enkele honderden mensen. Tussen 1862, toen de eerste geruchten over de verhuizing rondgingen en 1873, hadden ongeveer 2.500 mensen de stad verlaten. Inclusief gezinsleden waren dat 500 tot 600 kostwinners. Door de sluiting zelf  werden 382 mensen werkloos. Van hen was het grootste deel ook al vertrokken en voor degenen die overbleven was er nauwelijks werk. In september 1873 kon men nog niet inschatten hoe de toekomst er werkelijk zou gaan uitzien. Dat er een behoorlijke dosis optimisme aanwezig was bij zowel het gemeentebestuur als de bevolking, zal niemand verbazen. De nood was hoog en het voltooien van de nieuwe havens, het kanaal en de spoorlijn hadden het idee doen postvatten dat de stad binnen afzienbare tijd weer welvarend zou zijn. Het bericht dat er een feest van maar liefst drie dagen zou komen, had waarschijnlijk de laatste sceptici over de streep getrokken. Zelf in de achttiende eeuw duurde een feest in Vlissingen niet langer dan één dag.

Van de festiviteiten is een uitgebreid verslag gemaakt door de Middelburger Coenraads Pieterse die alle drie de dagen aanwezig was. Nog in hetzelfde jaar lag het boekje dat hij ervan maakte, in de Zeeuwse boekwinkels voor 75 cent. De opbrengst zou, onder aftrek van de gemaakte onkosten, ten goede komen van een kanonnier die tijdens de plechtigheden in aanwezigheid van de koning, een arm verloor en "... voor wien de feesten van Vlissingen 't begin zijn geweest van zijn volgend kommervol leven."

(106) Wie was Adriaen Verdoel?

Mijn eerste levensmaanden in de zomer van 1952 bracht ik door in de Adriaen Verdoelstraat. Nummer 18 om precies te zijn. Ik weet daar niets meer van, want toen ik een paar maanden oud was verhuisde ons gezin naar de Bonedijkestraat, waar ik echt ben opgegroeid. Eerst in het oude gedeelte bij de Bonedijkeschool en later in het nieuwe. Dat waren flats met een aparte ruimte om je te wassen. Er was zelfs een lavet: een soort vergrote gootsteen waarin kinderen konden zitten.

Terug naar de Adriaen Verdoelstraat, genoemd naar de enige zeventiende-eeuwse schilder van enige betekenis die Vlissingen heeft voortgebracht. Het niveau van het culturele klimaat in de stad was niet bijster hoog. Behalve een vereniging van Vlissingse amateurdichters, de Blaue Acolye, was er weinig te doen. Dat gold overigens voor heel Zeeland. Hebben we bij de naam “Gouden Eeuw”, naast de economische voorspoed, ook vaak de associatie met de enorme opleving die de kunstsector in de Republiek beleefde, aan Zeeland ging deze bijwerking van de welvaart grotendeels voorbij. Er werd wel geschilderd, gebeeldhouwd, gedicht, geschreven en toneelgespeeld, het uitzonderlijk hoge en internationale niveau dat in de Hollandse steden werd bereikt en dat gerepresenteerd werd door onder andere Rembrandt van Rijn en Johannes Vermeer, was in Zeeland ver te zoeken. Hoewel niet aantoonbaar, kunnen we er gerust van uit gaan dat deze situatie mede het gevolg was van de strenge vorm van het calvisme zoals die in het gewest werd beleden, wars van ijdelheid en uiterlijk vertoon. Vlissingen vormde op dit beeld geen uitzondering.

De enige schilder van wie dus wel een aantal werken bekend is, is Adriaen Verdoel, waarvan we niet het geboortejaar kennen, maar wel het sterfjaar: 1675. In het depot van het Rijksmuseum is een potloodtekening te vinden van Adriaen Verdoel: Liggend zwijn. Op internationale kunstveilingen worden tegenwoordig bedragen van enkele duizenden tot enkele tienduizenden euro’s betaald voor zijn werk. Niet veel dus, zeker niet wanneer we het vergelijken met de miljoenen die voor de beroemde Hollandse meesters uit deze tijd worden uitgegeven. Volgens sommigen had Verdoel het vak geleerd van Rembrandt. In zijn schilderijen is inderdaad sprake van een zekere verwantschap met deze Amsterdamse schilder. Verdoel was ook een niet onverdienstelijk dichter en behaalde meerdere keren de eerste prijs in de wedstrijden van de Blaue Acolye. Hij ging om met de grote zeventiende-eeuwse dichter Joannes Antonides van der Goes, hetgeen doet vermoeden dat hij wellicht meer in zijn mars had dan de beste te zijn van een lokaal genootschapje. Helaas zijn er tot op heden geen gedichten van Verdoel bekend, maar misschien hebben we toch te maken met een vroege voorloper van wat voor Vlissingen wél een culturele Gouden Eeuw zou worden: de achttiende eeuw, waarin de stad nationale beroemdheden als Jacobus Bellamy, Betje Wolf en Antony van der Woordt zou voortbrengen.

(105) Vlissingen contra Middelburg

In de eerste eeuw dat Vlissingen als stad bestond, waren er nauwe banden met de buurstad Middelburg. De steden hielpen elkaar waar nodig in de harde strijd om het bestaan, waarbij overstromingen en vijandelijke aanvallen van buiten het eiland aan de orde van de dag waren. Inwoners van Middelburg hielpen de Vlissingers de gaten in hun dijken te dichten en de Vlissingers sprongen op hun beurt weer bij wanneer Vlaamse troepen het voorzien hadden op Middelburg. Beide steden hadden daar natuurlijk voordeel bij: een goede buur was ook toen al beter dan een verre vriend.

Middelburg had veel meer macht dan Vlissingen: de stad was ouder, groter, rijker, voornamer. Het was een van de bestuurlijke centra van de Vlaamse graven. Vlissingen was voornamelijk een vissersstad, de grootste van Zeeland. Maar de Vlissingers wilden meer. Zij wilden ook handelen in wijn, textiel en wol. Dat was niet naar de zin van Middelburg. Er bestaan in de archieven zeker tien brieven waarbij de Middelburgers zich beklaagden over de Vlissingers. Dat kwam in 1441 tot een climax. Middelburg probeerde Vlissingen op te kopen. Dat hadden ze eerder succesvol gedaan met Arnemuiden. Maar ook de familie Van Borssele aasde in die tijd op Vlissingen. En die waren nóg handiger, waardoor de Middelburgers het nakijken hadden.

Met de relatie tussen de steden is het daarna nooit meer goed gekomen. In 1546 wilde Vlissingen een haven. Keizer Karel V vond dat goed, op voorwaarde dat er alleen in haring werd gehandeld. Een streek van de Middelburgers, die bang waren dat de Vlissingers in veel meer zouden gaan handelen dan in haring. De haven ging dus niet door. Maar er waren ook momenten dat Middelburg het onderspit delfde, zoals in 1572. Vlissingen had de Spanjaarden de stad uit gezet en zich daarmee oranjegezind getoond. Dat werd door Willem van Oranje beloond met een nieuwe haven en een groot aantal handelsrechten. Pas twee jaar daarna, in 1574, werd het Spaansgezinde Middelburg ontzet. Willem van Oranje gaf de stad hoge boetes en ontnam haar, tot groot genoegen van de Vlissingers, de meeste rechten. Maar Middelburg was zó rijk dat ze er al gauw weer bovenop kwamen. Nog geen tien jaar later waren ze alweer de tweede stad van de Nederlanden.

De irritaties bleven. Alle officiële handel verliep via de Merchant Adventurers, een sjiek handelsgilde uit Engeland dat een kantoor had in Middelburg. Daarbuiten ontstond echter ook een levendige handel, die als smokkel werd bestempeld. De Vlissingers deden daar vrolijk aan mee. Het hoofdkantoor van de Merchant Adventurers in Londen gaf Middelburg daarom de opdracht de Vlissingers in het gareel te houden. Maar ja, de Middelburgers droegen witte kragen en hadden niks te zeggen over het ruige volk in Vlissingen. De Engelsen zijn uiteindelijk wel uit Middelburg vertrokken, maar alleen omdat het er volgens hen stonk.

Er was ook onenigheid over de vestiging van de Zeeuwse Admiraliteit. Dit instituut, dat de kaapvaart moest reguleren, vestigde zich in Vlissingen. Maar ook Middelburg wilde het kantoor hebben en dus begon de stad een georganiseerde campagne tegen Vlissingen. De beschuldiging luidde dat de Vlissingse kaperkapiteins niet de volledige lading opgaven, en dus een deel achterover drukten. Middelburg had gelijk, daar is geen twijfel over, maar Vlissingen raakte wel de admiraliteit kwijt.

De twee steden zijn nog steeds zeer verschillend: keurig tegenover ruig, Anton Pieck en Karel Appel, The Beatles en de Stones, gerestaureerd en nieuwbouw, de Lange Delft en de Walstraat. Zoek de tien verschillen. En toch zou het goed zijn wanneer we gaan werken aan één grote gemeente Walcheren. De recente geschiedenis geeft daarvoor de argumenten: de maffiose streken die zijn uitgehaald met het ziekenhuis konden niet worden bestreden door de drie Walcherse gemeentes afzonderlijk. Een gefuseerde gemeente van 115.000 inwoners had dat wel gekund.