De Vlissingse stadsregering kampte met een voortdurend tekort aan geld. Dat kwam door de kosten die voor de Franse inkwartieringen moesten worden opgebracht, maar ook door de nagenoeg stilgevallen plaatselijke economie, die voornamelijk afhankelijk was van de haven. Er waren weinig belastinginkomsten en ook de Fransen wisten steeds onder iedere fiscale vordering uit te komen. De Nederlandse wet gold voor hen soms wel en soms niet. De stad was daarom voortdurend op zoek naar andere bronnen van inkomsten en had haar oog laten vallen op de bomen van het parkje aan het eind van de Dokhaven. Dat was in 1783 aangelegd als openbare wandelplaats. Er waren kopers gevonden voor het kaphout en toen deze aan het werk wilden om de bomen te rooien, werden zij tegengehouden door de Fransen die waren gelegerd in het aangrenzende voormalige pand van de West-Indische Compagnie. Ze claimden ook het bezit van het parkje, omdat het er volgens hen bij hoorde. De paar bomen die al waren gerooid, werden in beslag genomen en naar het Franse magazijn gebracht.
Na maanden getouwtrek en geruzie door zelfs de hoogste instanties in Den Haag en Parijs, wonnen de Fransen en waren ze de officiƫle eigenaar van de grond waarop ze een scheepswerf wilden bouwen. Vlissingen werd financieel gecompenseerd door de Nederlandse regering. Dit incident was het begin van een lange reeks van kleinere en grotere conflicten over eigendomsrechten, de overlast die de stad ondervond van de Franse aanwezigheid en de vraag of zij wel of niet de plaatselijke belasting moesten betalen. De annexatie in 1807 betekende het einde van deze conflicten: toen werd Vlissingen Frans grondgebied en kon er helemaal niets meer worden gedaan tegen het leegzuigen van de stad.
Afbeelding 1: Vlissingen omstreeks 1800; het parkje is met rood omcirkeld (Bron: Gemeentearchief Vlissingen, Historisch Topografische Atlas, nr. 457).
Afbeelding 2: De kop van de Dokhaven anno 2014 waar in de achttiende eeuw het parkje werd aangelegd. (Bron: eigen collectie auteur).