Hoe de internationale
verhoudingen in de zestiende eeuw steeds meer onder spanning kwamen te staan.
Peter
van Druenen
Om de gebeurtenissen in
Vlissingen van 6 april 1572 goed te kunnen plaatsen en te beoordelen, zullen we
in de eerste plaats onze blik moeten richten op de wijze waarop Europa en dan
vooral het grote geheel waartoe de Nederlanden behoorde, het Heilige Roomse
Rijk, staatkundig was georganiseerd. Dit rijk, dat vanaf 1515 werd geregeerd
door Karel de Vijfde, kende drie bestuurslagen: (1) de keizerlijke macht, (2) de
adel die de verschillende graafschappen en hertogdommen bestuurde en (3) de
stadsbesturen. De keizer was gebaat bij een adel die zich vooral bezighield met
het bestuur van de eigen gewesten, de adel op haar beurt zag het liefst dat de
steden er alles aan deden om zo welvarend mogelijk te worden en steden wilden,
naast het vergroten van de welvaart waarin ze op één lijn zaten met de adel,
zoveel mogelijk zelfstandigheid.
Hoewel de verschillende
belangen regelmatig conflicteerden, bood dit systeem toch een zekere
stabiliteit. Nadat echter in de loop van de 16e eeuw eerst Karel de Vijfde en
later Philips de Tweede, macht gingen onttrekken aan de adel, ging het mis. De
aanleiding voor dit proces was in belangrijke mate van financiële aard. De
strijd tussen de grote Europese keizer- en koninkrijken was vanaf 1500 sterk
toegenomen en bracht steeds meer kosten met zich mee voor huurlingen, paarden
en oorlogstuig. Tussen 1550 en 1560 raakten de verschillende schatkisten leeg
en kwam Europa in een zware economische crisis terecht. Intussen gingen de
oorlogen door en de machthebbers zagen zich genoodzaakt de gaten in hun
begrotingen te dichten met belastinggeld. Nu was het gewone volk al eeuwen
gewend om af en toe belasting te betalen als de graaf of de hertog geld nodig
had, structureel is dit nooit geworden. Tot halverwege de 16e eeuw. Toen kreeg
belastingheffing een periodiek karakter en moest het werkende volk geld gaan
betalen aan machthebbers die ze niet kenden en waarvan ze tot voor kort niet
eens wisten, dat ze bestonden.

Het dieptepunt kwam toen
in 1569 de nieuwe landvoogd over de Nederlanden, de hertog van Alva, drie
belastingen invoerde: de 10e penning (tien procent omzetbelasting op roerende
goederen), de 20e penning (vijf procent omzetbelasting op onroerende goederen)
en de 100e penning (één procent bezitsbelasting). Dit betekende voor het gewone
volk een aardverschuiving, vooral omdat het geld voor geen procentpunt ten
goede kwam aan de gemeenschap. Het was bedoeld voor de pracht en de praal van
de hoven en - vooral - voor de oorlogsvoering over zaken waarbij niemand een
idee had waarover ze gingen. Met het steeds meer buitenspel zetten van de
plaatselijke adel en het heffen van steeds terugkerende
belastingen waren de kiemen voor de opstand in
de Nederlanden gelegd.
Er was echter nog een
derde kiem: de Reformatie, al in de Middeleeuwen begonnen met geestelijken die
zich tegen de pracht en praal van de kerkelijke bestuurders keerden. Bisschoppen waren meestal van adel en spekten
niet zelden de eigen financiën. Ze hadden concubines en nakomelingen, waren aan
de drank en hieven belastingen. Dat was natuurlijk al eeuwen zo, maar in de
tweede helft van de 16e eeuw zag men deze wantoestanden niet meer los van de
toenemende macht van de Spaanse koning, diens onverzadigbare lust tot
oorlogsvoering en de daaruit voortvloeiende belastingheffingen die vooral het
gewone volk troffen en mede de oorzaak waren van de zware economische crises.
De koning op zijn beurt kon niet anders dan de opstand in de lage landen tegen
zijn gezag over één kam scheren met het verzet tegen de Rooms-Katholieke Kerk.
De strijd woedde daarom op twee fronten: politiek en kerkelijk. Beide fronten
waren bloedig en putten de betrokken partijen uit tot op het bot.
Afbeeldingen: (boven) Karel de Vijfde omstreeks 1530 (schilderij van Jan Cornelisz. Vermeyen omstreeks 1530, Rijksmuseum Amsterdam), (onder) Philips de Tweede omstreeks 1570 (schilderij van Anthonis Mor, Rijksmuseum, Amsterdam).
Volgende week: Hoe
honderden ingekwartierde soldaten de sfeer in Vlissingen grondig verpestten.