(10) Hoe een Vlissingse kaper het schopte tot onderkoning van Algiers


In de zestiende en zeventiende eeuw werd de kust van Noord-Afrika Barbarije genoemd en de inwoners van deze streken Barbaren, een verbastering van het woord Berbers dat weer afkomstig was van de oude Grieken die ieder volk waarvan ze de taal niet konden verstaan zo noemden. Een van de grootste en belangrijkste steden van Barbarije was de havenstad Algiers die haar rijkdom vooral te danken had aan de kapersvloot, een der omvangrijkste ter wereld. Dit mede dankzij de inbreng van Europeanen die hun kennis over scheepsbouw en kaapvaart graag deelden met de Noord-Afrikanen, in ruil voor rijkdom en macht. Een van hen was van Vlissingse afkomst. Zijn naam: Ali Pisselingh. Pisselingh was de naam die de Algerijnen aan Vlissingers, maar ook aan kapers en zeerovers gaven.

Ali leefde in weelde en bezat een aantal kaperschepen en wat gebouwen, waaronder een paleis. Hij was een man van aanzien en gezag en werd tot admiraal en later tot onderkoning van Algiers benoemd. Hij moest er in die functie voor zorgen dat de stadsfinanciën op orde waren, met als voornaamste doel dat de bemanning van de roofschepen op geregelde tijden konden worden uitbetaald. De marine was het belangrijkste kapitaalgoed van de Algierse economie en Ali zag dat als geen ander in. Zijn benoeming leidde echter tot veel jaloezie en in 1644 werd er een coupe gepleegd door zijn afgezette voorganger, Mohammed Bassa, met steun van de Turkse sultan Abrahim die de feitelijke landsheer was van Algiers. Ali overleefde de coup en kon blijven zitten, maar oordeelde na een jaar dat hij zijn langste tijd als onderkoning er waarschijnlijk op had zitten. Hij vluchtte in 1645 met zijn harem, kinderen en slaven naar de bergen buiten Algiers waar hij zich veilig waande. Korte tijd later overleed Ali aan de gevolgen van een ziekte. Zijn lichaam werd naar Algiers gebracht en begraven volgens de islamitische tradities. Hij werd als onderkoning opgevolgd door zijn broer Hamat die daar volgens de overlevering weinig zin in had en ook spoedig de benen nam naar rustiger oorden. Hamat Pisselingh schreef daarmee het laatste hoofdstuk van deze familiegeschiedenis.