(46) Vlissingen: stad van de wetenschap

In de achttiende eeuw bevond de Vlissingse economie zich, net als die van het gehele land, in zwaar weer. Het wonderlijke was dat er, met dit sombere decor op de achtergrond, vanaf 1740 een wetenschappelijk en cultureel klimaat ontstond dat landelijk de aandacht trok. De grondleggers waren de leden van een vrij omvangrijke en hechte groep reders, stadsbestuurders, predikanten, artsen en juristen die met elkaar activiteiten ontplooiden. Tussen 1739 en 1765 werden er maar liefst vier leesgezelschappen opgericht: de Klimmende Leeuwerik (1739), het Taal- en Dichtlievend Kunstgenootschap(1753), het Nederduitsche Leesgezelschap (1764) en het Fransche Leesgezelschap (1765). De belangrijkste initiatiefnemer was steeds Jean Guépin. De groep rondom deze reder stond tevens aan de basis van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen dat werd opgericht in 1769, een gebeurtenis die, in het licht van de Vlissingse geschiedenis, misschien wel de meest bijzondere is geweest van de hele achttiende eeuw.

Het Genootschap in Vlissingen was, na Haarlem, het tweede in Nederland. De bijeenkomsten werden aanvankelijk in het stadhuis gehouden, maar verhuisden later naar het Groote Heerenlogement in de Hellebaardierstraat. In 1791 kocht men zelfs een eigen pand aan de Oostzijde dat we tegenwoordig kennen als de oostelijke kant van het Bellamypark. En zo kon het gebeuren dat Vlissingen tussen 1769 en 1794 kon uitgroeien tot een nationaal centrum van deskundigen, wetenschappers en denkers. Het Genootschap had een tijdschrift, organiseerde lezingen en schreef prijsvragen uit onder de Zeeuwse bevolking waarin oplossingen werden gevraagd voor maatschappelijke problemen op het gebied van landbouw, nijverheid, strafrecht en religie.

Het Genootschap groeide en bloeide in die eerste jaren. In 1784 werd een onderafdeling opgericht in Middelburg. Dit departement moest volledig rekenschap afleggen aan de hoofdvestiging in Vlissingen. Het is opmerkelijk dat de buurstad het hierbij al die tijd liet  zitten. Er was in Middelburg veel meer intellect, macht en rijkdom aanwezig dan in Vlissingen en men moet zich toch regelmatig in de arm hebben geknepen met de vraag hoe het ooit zover had kunnen komen. Dat het Genootschap in de negentiende eeuw uiteindelijk toch in Middelburg terechtkwam, dankte de stad aan de Fransen die Vlissingen volledig zouden uitwonen met het gevolg dat de eerste vijftien jaren van de achttiende eeuw voor de Scheldestad de waarschijnlijk meest deplorabele aller tijden werden. Onder deze omstandigheden was het voor Middelburg niet moeilijk om het Genootschap  definitief binnen haar grenzen te krijgen.