(55) Drinkwater uit zee

Op 30 september 1875 besliste de Vlissingse gemeenteraad dat de stad een waterleiding moest krijgen. Er was toen nog geen sprake van duinwater. Wel werd er volop regenwater gedronken dat de inwoners zelf opvingen in regentonnen of -putten. De gemeente speelde daarin ook een actieve rol door het regenwater van overheidsgebouwen op te vangen en beschikbaar te stellen. Deze drinkwatervoorziening schoot natuurlijk ernstig tekort wanneer het een tijdje niet had geregend. Ter aanvulling hierop had men daarom het plan om water uit de zee te halen en dat door middel van een destilleerketel tot drinkwater te verwerken. Er zou één toestel worden aangeschaft dat, inclusief gebouw, 44.000 gulden zou gaan kosten. De exploitatie bedroeg 4.000 gulden per jaar, maar de opbrengsten zouden die ruimschoots kunnen dekken. Voor een kubieke meter water werd twee gulden gerekend. Dat bedrag was afhankelijk van de vraag: hoe meer water er kon worden geproduceerd, hoe lager de prijs. Het toestel werkte op kolen en kon per etmaal 27 kubieke meter water produceren, inclusief de uren die nodig waren voor onderhoud. De opbrengsten van het toestel konden, aangevuld met regenwater, min of meer voldoen aan de vraag. Er was in ieder geval wat meer bedrijfszekerheid gekomen omdat het destillatieproces altijd werkte, of het nu regende of niet. 

Deze situatie zou niet lang duren. De behoefte aan zoet water steeg, niet in de laatste plaats omdat de bevolking van Vlissingen groeide: in 1880 werd het aantal van 10.000 inwoners overschreden. In 1883 verleende het gemeentebestuur dan ook  een concessie aan een particulier bedrijf om duinwater te winnen in het gebied tussen Vlissingen en Zoutelande. Men stelde wel de voorwaarde dat de gemeente, de havens, de bedrijven en de burgers verzekerd zouden zijn van een permanente aanvoer van water en dat de prijs niet hoger zou zijn dan één cent per 15 liter. Op 26 januari 1884 werd de waterleiding officieel in gebruik genomen. Er waren toen nog geen leidingen naar de woningen: het water moest worden opgehaald bij een uitgiftepunt. In de loop van de jaren tachtig en negentig zouden die aansluitingen er wel komen. Het was een particuliere beslissing van de bewoner van een pand om dit wel of niet te doen: water kostte geld en werd dus als luxeproduct gezien. In 1894 werd een watertoren gebouwd om voldoende voorraad te hebben en om druk op de leidingen te kunnen zetten. In de loop van twintigste eeuw zou het leidingennet beter worden, zich verder uitbreiden en toegankelijk zijn voor alle inwoners van de stad.