(52) Vlissingse lorrendraaiers

De Gouden eeuw van Nederland was eigenlijk al in 1652 over haar hoogtepunt heen. Dat kwam door de toenemende internationale concurrentie en de hoge kosten die gemaakt moesten worden voor de verschillende oorlogen tegen Engeland, Frankrijk en Duitsland. Omdat de handelsvloot grotendeels werd omgebouwd tot oorlogsvloot, brachten ook de schepen weinig meer op. Dat er nog inkomsten waren, was vooral te danken aan de producten die uit de koloniën werden gehaald en aan de slavenhandel.

Dit beeld ging op kleinere schaal ook op voor Vlissingen. Door de eenzijdigheid van de plaatselijke economie kwamen de klappen echter harder aan dan in andere steden zoals Middelburg. Die eenzijdigheid was er altijd geweest: in de eerste eeuwen van haar bestaan moest Vlissingen het vooral hebben van de visserij. Na 1572 verdween deze sector als gevolg van oorlog en zeeroverij. Daarvoor in de plaats kwam de kaapvaart die legaal was geworden onder Willem van Oranje. Er was echter één nadeel: in tijden van oorlog bloeide de handel, maar in tijden van vrede moest er naar andere bronnen van inkomsten worden gezocht. Dat was vooral het geval in de achttiende eeuw toen er na 1713 een lange periode van vrede begon. Vlissingen geraakte in een diepe economische crisis.  Het enige lichtpuntje was de handel op Afrika, Noord- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Deze driehoekshandel, waarbij de schepen slaven ophaalden in Afrika en verkochten in Amerika en waarbij ze op de terugtocht producten meenamen voor de Europese handel, werd geregisseerd door de West-Indische Compagnie (W.I.C.) die in Middelburg een van haar vijf hoofdkantoren had. Vlissingen was voor de Compagnie een belangrijke havenplaats, ook in de achttiende eeuw.

Helaas voor de stad beoefenden veel Vlissingse reders en schippers deze handel op illegale wijze, dus zonder de regie van de W.I.C.. Het gevolg was dat de stad er zelf veel minder voordeel bij had omdat de schepen de Vlissingse haven uit veiligheidsoverwegingen vaak links lieten liggen. De winsten werden wel opgestreken door Vlissingse reders, waaronder de nazaten van de al in de zeventiende eeuw succesvolle familie Lampsins. Deze illegale slavenhandel werd ‘lorrendraaien’ genoemd. Tegenwoordig vinden we alle slavenhandel illegaal, ook die in vroeger tijden. Zelf vond men dat echter niet: het was een reguliere bedrijfstak. Behalve dan de lorrendraaierij. Die was ook toen al illegaal, met Vlissingen als de landelijke marktleider.