(84) Haringen in een ton

Volgens een oude wijsheid kun je met statistieken alles bewijzen wat je wil. Soms is het zelfs mogelijk om met één getallenreeks, twee volstrekt tegenovergestelde meningen te verkondigen. Soms echter laten de cijfers geen enkele ruimte voor discussie en presenteren ze in een enkel plaatje inzichten waarmee je een boek zou kunnen volschrijven. De grafiek die bij dit verhaal hoort en die de relatie laat zien tussen het aantal inwoners van Vlissingen en de beschikbare grond om te wonen, is er zo een. Het tijdvak dat wordt bestreken door de grafiek ligt tussen 1315 en 1613, bijna 300 jaar dus. De lichtblauwe balk laat steeds het woonoppervlak in hectare zien en de paarse balk het aantal inwoners per hectare. Voor de goede orde: ze bestonden in deze periode nog niet, maar een hectare is ongeveer gelijk aan een voetbalveld.

Wat de grafiek in grote lijnen laat zien is het volgende. In 1315, het eerste jaar dat Vlissingen stadsrechten had, leek alles nog koek en ei: er was weinig grond, maar er woonden ook weinig mensen. De ongeveer honderd Vlissingers hadden ruim negen hectare tot hun beschikking en dat was goed te doen, zeker voor die tijd. In 1443 was de situatie drastisch veranderd, althans voor wat betreft het aantal inwoners: dat was vervijfvoudigd, naar 500. De beschikbare grond was nauwelijks gegroeid: van negen naar dertien hectare. Meer dan honderd jaar later, in 1581, leek de situatie ondragelijk: er waren inmiddels vierduizend Vlissingers, veertig keer zoveel als in 1315. Het grondoppervlak was daarentegen maar een klein beetje toegenomen, naar twintig hectare. De twee kolommen bij het jaartal 1581 laten dit duidelijk zien. De situatie was in deze periode nog schrijnender dan de grafiek laat zien: vanaf 1560 had de stad ook voortdurend te maken met gedwongen inkwartieringen van soldaten, eerst de Spanjaarden, vervolgens de Watergeuzen en na 1585 de Engelsen omdat Vlissingen toen Engels grondgebied werd. De stad was omstreeks 1581 volgens onze huidige normen volstrekt  onleefbaar. De woningen puilden uit, het stonk, er was altijd herrie en op de onverharde modderige straten was het een gekrioel van mensen, vee, ongedierte en ziektekiemen.

Het jaar 1613 betekende het eind van deze ontwikkeling. De stad had er veel woongrond bij gekregen en er was volgens de normen van die tijd sprake van een zekere mate van leefbaarheid. Dat kwam omdat dankzij het graven van drie nieuwe havens aan de oostkant, waaronder de Dokhaven, de stadsmuren een flink stuk buiten de oude bebouwing waren komen te liggen. De nieuwe grond om de havens heen werd beschikbaar gesteld als woonbestemming. Grofweg was dat het gebied tussen de Walstraat en de Dokhaven en iets daarbuiten. Hoewel ook tussen 1581 en 1613 het aantal inwoners fors was gegroeid, van 4.000 naar  6.000, zorgden de nieuwe woonmogelijkheden ervoor dat het aantal inwoners per hectare sterk kon dalen. De twee kolommen bij het jaar 1613 laten dit duidelijk zien.

Tegenwoordig is de situatie vergelijkbaar met die in 1315. De ruim 44.000 inwoners van Vlissingen hebben met elkaar iets meer dan 1.000 hectare woongrond tot hun beschikking. Maar nu wel met toiletten, keukens en badkamers.