(125) Volkstelling 1960

Op 31 mei 1960 werd er in heel Nederland een volkstelling gehouden. Het was de tijd van ver voor de automatisering en een handmatige telling was de enige methode om inzicht te krijgen in de  bevolkingsgegevens. Het doel was om meer te weten te komen over de wijze waarop er werd gewoond, de samenstelling van de bevolking, de genoten opleidingen, de  geloofsrichtingen en de beroepenstructuur. De volkstelling vond plaats door middel van vragenlijsten die, inclusief toelichting, huis aan huis werden bezorgd. Een paar dagen later werden de lijsten opgehaald. De oproep in een aantal kranten om mee te werken en de vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden, werd gedaan door het gemeentebestuur van Vlissingen.

Het is altijd interessant om de tellingen te vergelijken met eerdere jaren. In de demografische ontwikkelingen in Vlissingen gedurende de periode 1940-1964 zijn twee verschillende en voor de geschiedenis van de stad interessante bewegingen te zien: enerzijds hevige fluctuaties in het inwonertal en de hoeveelheid woningen en anderzijds continuïteit in de beroepenstructuur, de samenstelling van de bevolking en de voortgaande ontkerkelijking. De fluctuaties hadden vanzelfsprekend te maken met de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. De continuïteit laat aan de andere kant zien dat er in het karakter van Vlissingen als arbeidersstad weinig was veranderd.

Op 1 januari 1940 woonden er in Vlissingen 23.006 inwoners, het hoogste aantal ooit. In de laatste oorlogsmaand van 1944 was dat gedaald naar 3.000. De afname van het aantal beschikbare woningen was minder spectaculair: van 6.600 in 1940 naar 3.182 in 1944, maar bij dit getal moeten we er rekening mee houden dat al deze huizen, op één na, waren beschadigd. Een groot aantal stond in november 1944 leeg om de simpele reden dat er geen mensen waren om in te wonen. De toename van het aantal bewoners na 1944 was spectaculair: in 1960 woonden er 30.000 mensen in de stad, een vertienvoudiging van het aantal in 1944, en was het huizenbestand toegenomen naar bijna 9.000, een verdrievoudiging. De stad had daarmee haar grootste omvang tot dan toe bereikt. In contrast hiermee stond de ontwikkeling in de beroepenstructuur. In 1947 was de werkgelegenheid in de industrie groter dan ooit te voren, ook in percentages: 51 procent van de beroepsbevolking werkte in fabrieken of werkplaatsen, waarbij De Schelde verreweg de grootste werkgever was. Dit was in 1960 nog steeds zo, al moet worden gezegd dat de dominantie van de industrie iets was afgenomen naar 42 procent. Het was echter niet zozeer de groei van de havens, maar die van de dienstverlening waardoor deze daling in gang was gezet. Tot deze sector behoorde ook de overheid.

In de samenstelling van de bevolking was weinig veranderd: omstreeks 1960 was Vlissingen nog steeds een immigratiestad, al past daarbij de kanttekening dat gedurende de oorlogsjaren de situatie zich omkeerde: tussen 1940 en 1944 zou 85 procent van de bevolking de stad verlaten. Na de oorlog kwamen de meesten terug, aangevuld met grote groepen nieuwe Vlissingers. In 1960 kwamen van de bijna 30.000 inwoners er maar liefst ruim 16.000 van elders: de meeste uit Zeeland, de rest uit de andere provincies en het buitenland. Het grootste deel, 6.011 mensen, had zich in de laatste jaren in Vlissingen gevestigd: tussen 1955 en 1960. De laatste trend die al in de negentiende eeuw was ingezet betrof de voortschrijdende ontkerkelijking in Vlissingen: 1.800 meer dan in 1930. Deze trend trof vooral de protestantse kringen. De rooms-katholieke kerk was juist gegroeid tussen 1930 en 1960. Dat kan onder andere worden verklaard uit de instroom van Brabanders in de jaren dertig en veertig.