9. Jan en Alleman

Hoe de enige gewonde Vlissinger thuis een geweer ging halen.

Peter van Druenen

Inmiddels was de menigte voor het stadhuis flink groter geworden door de komst van een grote groep kerkgangers die de paasdienst had bijgewoond en daar een fel anti-Spaanse preek van de dienstdoende priester hadden beluisterd. Ook hier waren de emoties hoog opgelopen en de mededeling dat de Spaanse schepen al voor de haven waren gearriveerd, zorgde bij de kerkgangers voor opstandigheid. Hoewel ze tot het beschaafder deel van de bevolking behoorden en normaal gesproken neerkeken op het grauw dat zich zelfs op zondagochtend ging bezatten, was de gemeenschappelijke afkeer van de Spanjaarden en het idee dat er plannen waren om een kleine 1.000 soldaten te huisvesten in de stad, voldoende reden daar voor deze keer overheen te stappen.

 

Een hardnekkige anekdote die door de vroege kroniekschrijvers aan de geschiedenis werd toegevoegd, is die van Jan Alman, een van de kerkgangers en volgens de overlevering een gerespecteerd burger. Hij liep midden in de groep die uit de kerk was gekomen. Het was het moment waarop de kwartiermakers riepen dat de Spaanse soldaten bezit zouden nemen van de huizen, het voedsel en de vrouwen, en de menigte nog uitzinniger werd. Een van de Spanjaarden zou Alman hebben aangevallen en verwond. Deze wist te ontsnappen en vertelde zijn medestanders dat hij naar huis ging om een wapen te halen. Dit werd doorverteld en de achternaam Alman werd daarbij al snel verbasterd tot Alleman. Het gerucht dat één man zijn wapen ging halen transformeerde vervolgens tot het gerucht dat iedereen zijn wapen ging halen, hetgeen waarschijnlijk daarna op grote schaal gebeurde.

De menigte moet dus op een gegeven moment redelijk zwaar bewapend zijn geweest: met de gestolen wapens uit het depot en met privé-wapens, als men die tenminste had. Zo trok men naar het havenhoofd waar een goed uitzicht was op de Spaanse schepen. Ook Johan van Kuyk, die de ongeregeldheden waarschijnlijk met genoegen had gadegeslagen, was daar naartoe gelopen. In een vlammende toespraak riep hij menigte op om zich te verzetten tegen de op handen zijnde invasie. Hij zette zijn oproep extra kracht bij door, tegen beter weten in omdat de prins nog in Duitsland zat, te melden dat Willem van Oranje met een groot leger in aantocht was om Vlissingen te bevrijden. Volgens hem moesten de opstandelingen alles in het werk stellen om een Spaanse landing in de haven te voorkomen. Een deel van de aanwezige Vlissingers was op dat moment overigens meer gemotiveerd door de drank dan door gezond verstand. Van Kuyk maakte van deze situatie dankbaar gebruik. Zijn toespraak viel bij de stedelingen in goede aarde en hier en daar klonk al de roep om de schepen de beschieten. Van Kuyk loofde daarop een beloning uit van twee daalders voor degene die het aandurfde om het eerste schot af te vuren.

De vrijwilliger was snel gevonden en de kogel werd afgevuurd, waarna er iets opmerkelijks gebeurde. De schepen waren waarschijnlijk geschrokken van het schot en moeten hebben gedacht dat er nog meer beschietingen zouden volgen. Ze probeerden eerst de stevens te wenden, maar omdat de weersomstandigheden niet gunstig waren - er stond weinig wind - lukte dat niet. Kort daarop werd door de leiding van de vloot besloten om een onderhandelaar naar de haven te laten zwemmen. Deze werd door de opstandelingen aan wal geholpen en aangehoord. Hij vertelde dat de schepen wel wilden vertrekken maar dat de wind en het tij dat hadden belet. Zodra de omstandigheden gunstiger waren, zouden ze alsnog weggaan. Hij vroeg wel of de Vlissingers als tegenprestatie de beschieting wilden stoppen. Van Kuyk, die inmiddels als leider werd gezien, gaf hierop akkoord en liet de zwemmer met een klein bootje terugbrengen naar het schip. 

 Afbeelding: De gebeurtenissen in Vlissingen op Eerste Paasdag, 6 april 1572 en een indicatie van de tijdstippen (ingetekend op een detail uit de stadskaart van Adams uit 1588, Gemeentearchief Vlissingen).