(74) Een van de eerste steden met een telegraaf

Op 14 oktober 1854 kreeg Vlissingen een eigen telegraafkantoor. De stad had in de honderd jaar daarvoor een belangrijke rol gespeeld in de zogenaamde optische telegrafie en maakte onderdeel uit van een netwerk dat bestond uit verschillende lijnen die grote steden als Parijs, Antwerpen en Amsterdam met elkaar verbond. De stations stonden op een paar kilometer afstand van elkaar omdat de seinen, die eerst uit vlaggen bestonden en later uit combinaties van verschillende standen van de seinpaalarmen, met het oog waarneembaar moesten zijn voor de medewerkers van het volgende station. Dat betekende dat kustplaatsen zoals Vlissingen of steden die hoog waren gelegen, de voorkeur hadden.

De elektrische telegraaf maakte deze omslachtige vorm van berichtenverkeer overbodig maar vereiste wel een netwerk van koperen leidingen dat in de beginjaren vooral bovengronds werd aangelegd. In de jaren veertig werd dit opgepakt door particuliere maatschappijen. Het eerste kabinet Thorbecke was echter van mening dat Nederland te klein was voor verschillende netwerken en regelde in de Telegraafwet van 1852 dat er een Rijksdienst moest komen. Vlissingen was in 1854 een van de eerste steden die een aansluiting kreeg. Omdat het nieuwe medium nog onbekend was en door velen als nieuwlichterij werd gezien, was het gebruik in de beginjaren zeer laag, hetgeen van invloed was op de kosten per telegram. Zo kostte een bericht van twintig woorden dat naar Antwerpen gestuurd moest worden, één gulden en veertig cent. Naar Groningen kostte hetzelfde bericht één gulden en vijftig cent. Vanaf 1856 was het kantoor de hele dag onafgebroken geopend. In oktober 1869 verhuisde het naar de Houtkade. In dat gebouw, op de hoek van de Onderstraat, werd ook het postkantoor gevestigd.

Met het stijgen van het gebruik daalden de prijzen. Werden er in 1855, het eerste volle jaar, nog geen 1.000 berichten verstuurd, in 1870 waren dit er al meer dan 25.000. De prijzen werden in diezelfde periode 80 procent lager. En zo hoorde het ook. In die tijd.

(73) Een voorbeeldige beeldenstorm

Het beeld dat we hebben van de beeldenstorm van 1566, waarin de protestanten de kerken van de rooms-katholieken geschikt maakten voor hun eigen geloof, is niet al te best: op hol geslagen, woedende, moordende en vernielende wildebrassen die in naam van God de verderfelijke pracht en de praal van het oude geloof met de grond gelijk maakten. Zo op het eerste gezicht past de gemiddelde Vlissinger, zoals we die kennen uit de geschiedenis, uitstekend in dit beeld. De stad was immers groot geworden dankzij ruw vissers-, kapers- en ander scheepsvolk, sterk door eeuwenlang verzet tegen machthebbers van buitenaf en getekend door het vele oorlogsgeweld.

Even een paar kerken verwoesten zou uitstekend hebben gepast in dit beeld, ware het niet dat juist de beeldenstorm van 1566 zich buitengewoon beschaafd heeft voltrokken. Zodanig dat Vlissingen op een positieve manier schril afstak bij andere steden in Vlaanderen en Zeeland waar de protestanten inderdaad op een beestachtige manier tekeer waren gegaan. In Vlissingen overheerste rust en overleg tussen alle partijen. De strijd tussen de twee geloven was ook in de Scheldestad doorgedrongen, maar was er niet het belangrijkste onderwerp. Dat was de handel, de scheepvaart en de visserij. Katholieken en protestanten, maar ook de plaatselijke overheidsfunctionarissen hadden dezelfde doelen: ervoor zorgen dat er geld kon worden verdiend. Iedereen, inclusief de burgemeesters, de raad en de schepenen waren hierbij betrokken. Ook in de dagen voor, tijdens en na de beeldenstorm was Vlissingen niet bepaald een stad die in chaos verkeerde. Er was sprake van overleg en samenwerking tussen alle partijen. De protestanten schreven zelfs twee brieven aan het stadsbestuur waarin ze hun acties aankondigden en om bijstand vroegen om te voorkomen dat er niets uit de kerk zou worden gestolen.

Opmerkelijk was dat men wachtte tot de haringvloot was binnengelopen. Het was bekend dat een aantal stadsbestuurders ook vishandelaar was en in Vlissingen ging de handel voor de politiek, zodat op dat moment het bevoegde gezag niet meer lette op de stad en des te meer op de haring die aan wal werd gebracht: hét moment om te beginnen met de "werkzaamheden". De activisten gebruikten een scheepsmast om de zuidelijke deur van de kerk in te beuken waarbij ze nog wel werden gehinderd door een groep schippers. Ze slaagden erin om de regie zo goed en kwaad als dat kon, in handen te houden en na afloop was de kerk gereed om de eerste diensten te kunnen huisvesten. Het karmelietenklooster op de Grote Markt en het begijnhof in de Nieuwstraat werden gespaard.

De Vlissingse beeldenstorm werd overigens, net als die in andere steden, een volslagen mislukking omdat er kort daarna door de hertog van Alva zware maatregelen werden genomen om de nieuwe godsdienst bloedig te onderdrukken. In de kerk is na 1566 geen enkele protestantse dienst gehouden. Tot 1572 natuurlijk, maar toen was er het een en ander veranderd.

(72) Kwade zaterdag

Vorige week besteedden we aandacht aan Adolf van Bourgondië, heer van Vlissingen tussen 1518 en 1540 en aan de hervormingen die hij in de stad doorvoerde. De aanleiding voor die maatregelen was de watersnoodramp van 5 november 1530. Het was een van de grootste stormvloeden van de laatste twee eeuwen, die vooral Zeeland en het noorden van Vlaanderen had getroffen. Omdat de ramp plaatsvond op de naamdag van Sint Felix werd ze vernoemd naar deze heilige: de Sint-Felixvloed. De dag ging de geschiedenis in als “quade saterdach”: kwade zaterdag. De overstromingen waren het grootst in de kustgebieden van de Westerschelde, waar grote delen land voorgoed in de golven verdwenen. Zowel Walcheren als Noord- en Zuid-Beveland overstroomden volledig. De vloed betekende het eind voor de stad Reimerswaal op Zuid-Beveland en op Walcheren waren de dijken op meer dan twintig plaatsen doorgebroken. Ook Vlissingen kwam door een breuk in de stadswal volledig blank te staan. Men slaagde er echter in om de stad in korte tijd weer droog te maken, in tegenstelling tot veel andere dorpen op het eiland die nog weken te maken hadden met de verwoestende getijdenwerking. Er ging wel weer grond verloren in Vlissingen: ongeveer vier hectare. De stormvloed van 1530 was de zwaarste van de eeuw tot dan toe. Andere dijkdoorbraken vonden plaats in september 1509, 1511 en 1516.

Adolf van Bourgondië-Beveren trok zich de gevolgen van de overstroming persoonlijk aan. Waarschijnlijk verbleef hij in zijn kasteel in de buurt van Veere toen de dijken doorbraken. In de dagen erna was hij persoonlijk aanwezig bij de reparatiewerkzaamheden. Volgens een ooggetuigenverslag van die dagen was dat een grote aanmoediging voor de dijkwerkers. Hij sliep op een schip bij het grootste dijkgat. Een andere ooggetuige vertelde dat hij ook de bewoners van Borsele wilde gaan helpen, maar dat eerst de klus op Walcheren afgemaakt moest worden.

Adolf schreef verschillende brieven aan keizer Karel V. Hij verzocht hem om voorlopig geen grondbelastingen te heffen in Vlissingen en vroeg zich af of er extra financiële middelen beschikbaar konden worden gesteld voor het herstel van de dijken. Adolf was in deze dagen bang dat zijn belangrijkste steden, Vlissingen en Veere, voorgoed verloren zouden gaan. Dat zou een catastrofe zijn voor de bevolking, waaronder overigens geen slachtoffers waren gevallen, maar ook voor de economie van de twee steden en zijn eigen financiële huishouding, omdat die voor een belangrijk deel was gebaseerd op belastinginkomsten.

(71) Hoezo hervormen?

In 1518 kreeg Vlissingen een nieuwe heer: Adolf van Bourgondië-Beveren, een neef van keizer Karel de Vijfde. Adolf, die Vlissingen in eigendom had, zou zich ontpoppen als een moderne bestuurder met visie, waaraan de stad veel heeft te danken. Behalve dat hij bekend stond als een “…minsaem, mildt ende goedertieren heer…” , was hij ook begaan met het lot van de mensen die leefden en werkten op zijn grond en in zijn steden. Hij was het voorbeeld van een heerser die besefte dat een gelukkige en welvarende bevolking in staat was om veel werk te verzetten, veel geld te verdienen en veel belasting te betalen. De belangen van het volk liepen parallel met die van hem zelf.

In 1530 schreef hij een brief aan het stadsbestuur van Vlissingen met daarin nieuwe contractvoorwaarden en rechten die voor Vlissingen gunstiger waren dan ooit.
Adolf begon zijn brief met de mededeling dat het lopende contract tussen hem en Vlissingen  vervangen moest worden omdat de stad volgens hem een extra impuls verdiende. Hij benadrukte de noodzaak om extra aandacht te besteden aan de zeeweringen en de vestingwerken in en om de stad. Hij noemde tien maatregelen, die een combinatie waren van lastenverlaging voor de Vlissingers zelf, lastenverhoging voor de handelaren die de stad bezochten en daadwerkelijke hervorming van de economie en het bestuur, die de stad meer inkomsten moesten gaan opleveren. Een doorrekening van alle plannen laat zien dat Adolf in eerste instantie zelf ook het nodige inleverde. Op de lange termijn kreeg hij echter meer geld binnen, omdat door de hervormingen de handel verder groeide en daarmee zijn inkomsten uit belastingheffingen.

De belangrijkste acht maatregelen:
- Vlissingen kreeg ieder jaar, op 25 november, van Adolf een bedrag van 166 pond.
- Vlissingen behield het recht om belasting te heffen op bier en zout.
- Ook de belasting op wijn werd gehandhaafd. Van de opbrengsten was de helft voor Adolf en de andere helft voor Vlissingen.
- Er kwam een nieuwe belasting op niet-Vlissings bier.
- Het onderhoud aan het westelijk havenhoofd en de aangrenzende dijk werd door Adolf betaald.
- Wanneer de kosten in een bepaald jaar lager uitvielen dan begroot, kwamen de opbrengsten ten goede van de inwoners van Vlissingen.
- De Vlissingse politieagenten kregen ieder jaar, met Pinksteren, een nieuw uniform.
- Iedere twee jaar werd de schepenbank, het gemeentebestuur, volledig vernieuwd.

(70) “Een walgelijke stad”

In de zomer van 1517 verbleef de toenmalige landvoogdes van de Nederlanden, Margaretha van Oostenrijk, de tante van keizer Karel de Vijfde, twee maanden op Walcheren. Een deel van die periode logeerde zij met haar gevolg in Vlissingen. Daar moesten ze met hun vloot van veertig schepen, die op de rede lag, wachten tot de omstandigheden goed waren om terug te keren naar Brugge, hun vaste residentie en in 1517 nog steeds een van de grootste en voornaamste steden van Europa.

Het werd de waarschijnlijk slechtste zomervakantie uit het leven van de landvoogdes. Zij, maar ook de leden van haar omvangrijke hofhouding, klaagden steen en been. Het eiland Walcheren was een van de afschuwelijkste gebieden waar ze ooit waren geweest. Er heerste zo’n smerige stank dat iedereen ziek werd. Er werden vergelijkingen getrokken met de mythologische onderwereld van de oude Grieken en met de rivier des doods, de Styx. De inwoners van het eiland deden volgens hen niet anders dan alcohol drinken om de ziektekiemen te doden en als gevolg daarvan in leven te blijven. Vlissingen spande de kroon en was, volgens de rapporteurs van Margaretha, “…een walgelijke stad”. Bij de geringste regenbui veranderden de straten in modderpoelen. De stank van dood en bederf werd alleen overtroffen door de giftige dampen van de brandende turf waarmee de schamele huizen warm werden gestookt en de vele dagelijkse lijken verbrand. Men sprak, met veel overdrijving natuurlijk, van “…zeshonderd sloten…” die moesten worden overgestoken om vanuit de stad bij de zeedijk te komen, waar het nog enigszins goed toeven was omdat daar de zeewind de smerige geuren even deed vergeten.

Er zouden zelfs zeemonsters zijn die vervaarlijk kronkelden in de wateren rond de stad, in afwachting van de ongelukkigen die zich te dichtbij waagden. De schamele zeewering was nauwelijks voldoende sterk om deze griezels tegen te houden. En mochten de dijken doorbreken dan waren de Vlissingers waarschijnlijk niet in staat om hun hooggeplaatste logees te beschermen omdat ze altijd dronken waren.

Al met al geen goede toeristische  recensie voor het Vlissingen van 1517. We moeten daarbij niet vergeten dat de landvoogdes weinig gewend was. Zij leefde in de Vlaamse steden in een zeer grote weelde en genoot verzorging en bescherming van honderden raadsheren, bedienden en lijfwachten. Die waren meegereisd naar Vlissingen, maar konden weinig doen aan de primitieve omstandigheden daar.

(69) De oorsprong van de naam Vlissingen

In de twaalfde en dertiende eeuw bedacht men normaal gesproken niet direct een naam voor een nederzetting, zeker niet als die uit een paar huisjes bestond en nog geen voorzieningen had, zoals een kerk. In het begin was er nog helemaal geen naam en duidde men de woonplek aan met een beschrijving waarmee anderen zich de precieze plek voor de geest konden halen: “in het zuiden, bij de burg” (Souburg) , “bij het veer” (Veere) of: “in het westen, bij de kapel” (Westkapelle). Wanneer de nederzetting uitgroeide tot een dorp en zeker wanneer er een kerk werd gebouwd en er officieel sprake was van een parochie, kwam er een naam. Die was nodig voor de kerkelijke en grafelijke administratie en werd dan meestal afgeleid van de naam die daarvoor was gebruikt om de plek van de vroegste bewoning aan te duiden.

Voor Vlissingen gold hetzelfde, behalve dan dat er in deze naam woorden werden gebruikt die later in de vergetelheid zijn geraakt. Dat was ook de reden waarom er zolang, tot op de dag van vandaag, is gegist naar de herkomst van de naam Vlissingen. De grote fout hierbij was de gedachte dat er eerst een stad of een dorp werd gesticht en dat er vervolgens een naam bij werd bedacht. Dat klopte wel voor het huidige Vlissingen dat, inclusief drie havens, nieuw uit de grond werd gestampt en vervolgens de naam kreeg van het in de buurt gelegen dorpje Vlissingen: Nieuw-Vlissingen. Men was toen waarschijnlijk al lang vergeten waar de naam van het dorpje ook al weer vandaan kwam, zo men dat ooit heeft geweten, waarna het grote gissen kon beginnen.

Dat klopte niet voor het veel oudere dorp Vlissingen. De allereerste inwoners, het zullen er hooguit een stuk of tien zijn geweest, vertelden gewoon waar ze ongeveer woonden wanneer ze ergens anders kwamen om bijvoorbeeld vis of zout aan de man te brengen of om graan te kopen. Ze omschreven de plek en noemden dan de twee belangrijkste herkenningspunten: de kreek waarlangs het dorp was gebouwd om de richting aan te geven en het achterste gedeelte, dat veel minder dan het voorste deel onderhevig was aan de dagelijkse eb- en vloedstromen en dus bijna stil stond, als de meer precieze aanduiding. Dat laatste werd aangegeven met de woorden “vlaas-”, “flesk-” of “vles-”. Het eerste, de kreek, met “-ingen”. “Ik woon in Vlissingen” betekende dus eigenlijk: “Ik woon bij het stilstaande water, aan het eind van de kreek”.

(68) Vlissegem

In Vlaanderen, vlak bij de badplaats De Haan, iets landinwaarts, ligt Vlissegem. Eigenlijk zou iedere Vlissinger die is geïnteresseerd in de vroege geschiedenis van de stad, eens een kijkje moeten gaan nemen in dit middeleeuwse dorpje. En dat niet alleen vanwege de naam. Vlissegem, dat wel iets ouder is, heeft namelijk een zelfde soort geschiedenis als het dorp Vlissingen, de ook iets landinwaarts gelegen voorganger van de stad. Beide dorpen danken hun ontstaan aan de grote overstromingen in de eerste eeuwen na het jaar 1000, waarbij zoutwaterkreken ontstonden die een flink stuk landinwaarts stroomden. Langs deze kreken ontstonden door aanslibbing een soort natuurlijke dijken die kreekruggen werden genoemd en waarop mensen gingen wonen. In Vlissegem vestigden zich vooral boeren, die op de hogere gronden aan akkerbouw deden en op de lagere aan veeteelt. In Vlissingen vestigden zich vissers, zoutdelvers en mogelijk wat schapenboeren. Na 1300 lopen de geschiedenissen van de beide dorpen uit elkaar. Vlissegem zou altijd een agrarische gemeenschap blijven, tot op de dag van vandaag. Het dorp maakt nu onderdeel uit van de gemeente De Haan. De Vlissingers bouwden in het begin van de veertiende eeuw, een kilometer zuidwaarts, langs de monding van de Schelde, een tweede nederzetting die zou uitgroeien tot de vissers- en havenstad Vlissingen. Het dorp, dat daarna  Oud-Vlissingen heette, werd in 1812 om strategische redenen door de Fransen afgebroken. De huisjes en het romaanse kerkje belemmerden het uitzicht op eventuele vijandelijke aanvallen van de Engelsen.

Van Vlissegem weten we hoe de naam is ontstaan. Daartoe is zelfs nog niet zo lang geleden een wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd. Het bleek dat het dorp in de beginperiode Fleskehem heette. Het woord “hem” stond voor “thuis” en “Fleske” voor “ondiep water” of “moerassig grasland”. Wanneer de allereerste bewoners van deze kreekrug moesten vertellen waar ze ongeveer woonden, bijvoorbeeld als ze op de markt van een dorp of een stad hun producten wilden verkopen, zeiden ze: “Bij het ondiepe water staat mijn huis” ofwel: “Fleskehem”, dat later Vlissegem werd. Over de herkomst van de naam Vlissingen kunnen we een soortgelijk verhaal vertellen. Maar dat bewaren we voor de volgende week.

(67) Tweeënzestig bombardementen

Op het verhaal in april van dit jaar over Vlissingen als meest gebombardeerde gemeente van Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog, zijn veel reacties gekomen. Een paar reacties kwamen van mensen die zeker wisten dat het enige onbeschadigde huis niet Walstraat 94 was, maar een ander huis in dezelfde straat. Dat is heel goed mogelijk, omdat er geen keihard bewijsmateriaal voorhanden is waarmee voor eens en voor altijd het bewijs geleverd kan worden. Het verhaal over nummer 94 is echter het meest vertelde en dus het meest hardnekkige, waarschijnlijk omdat er in de jaren veertig een winkel was gevestigd waar aardewerk en porselein werd verkocht. En dat onthouden mensen.

In alle andere reacties werd gewezen op steden die mogelijk nog zwaarder zouden zijn getroffen. Genoemd werden onder andere Middelburg en Breskens. In de eerstgenoemde stad werden in mei 1940 bijna 600 van de ongeveer 2.000 panden met de grond gelijk gemaakt. Dit bombardement was zo dramatisch omdat zo’n beetje alle belangrijke monumenten, waaronder het stadhuis en de abdij, waren verwoest. In Breskens werden er van de 898 huizen, 807 met de grond gelijk gemaakt of beschadigd. Sommige bronnen spreken zelfs van 830. En daarmee bevindt ook Breskens zich in de twijfelachtige top van de meest beschadigde gemeenten in Nederland.  En toch was er één stad waar nog maar één huis onbeschadigd was en dat was echt Vlissingen. Kon ook niet anders, na de vele tientallen bombardementen die tussen mei 1940 en november 1944 plaatsvonden. Hiervan zijn er 62 keurig vastgelegd en gedocumenteerd in de officiële overheidsstatistieken. Van het eerste op 15  mei 1940, toen de Duitse Luftwaffe het voorzien had op de Vlissingse haven, tot het laatste op 31 oktober 1944, toen er na een actie van de Engelse Royal Air Forces een grote explosie was langs de kust van Vlissingen.

Een ander feit waarover je altijd moet nadenken als je deze cijfers bestudeert: van de 62 bombardementen  werden er slechts twee uitgevoerd door de Duitsers: die op 15 mei 1940 en een week later, op 26 mei 1940, toen er een aantal panden aan de Koudenhoek werden verwoest. De Engelsen namen er maar liefst 51 voor hun rekening en de Amerikanen twee. Van de overige zeven zijn geen gegevens bekend. De bombardementen waren verspreid over de gehele oorlogsperiode:
1940 - 23
1941 - 17
1942 -   6
1943 -   7
1944 -   9